1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Gevoelens als koekjes bij de thee van oude tantes 2

3 okt, 2013 Onderdeel van proses

Benno Barnard woont weliswaar vlakbij de grens die de sprekers van ons Nederdiets van de Franstaligen scheidt, maar zijn grote liefde betreft Engeland. Dit bracht hij op amusante en tegelijk zeer schilderachtige wijze tot uitdrukking in Een vage buitenlander (Atlas-Contact 2009). In Dagboek van een landjonker, dat deze herfst bij Atlas-Contact verschijnt, komt hij er op terug. Zoals blijkt uit het fragment dat hij opstuurde. We hebben er een klein feuilleton, in drie afleveringen, van gemaakt. Vandaag de tweede aflevering. Schrijver in Frankrijk steekt met Benno Barnard het kanaal over, naar de witte kliffen van het oude Albion.

Maandag (onderweg naar Norfolk)

Zoals de zon aan het eind van een regenachtige middag het paars van een liturgisch gewaad kan aantrekken, of ’s avonds haar diepste rood over de velden kan uitgieten – een leeglopende halsopening na een onthoofding – zo begint ze haar ochtend boven Cambridgeshire als een hostie. Maar de nevels lossen op, en nu begint haar dans met de wolken. Ze wisselt voortdurend van partner. Woorden schieten me te binnen, ooit voor het eerst gelezen of gehoord in verband met Engelse zomerluchten: billowing clouds… obfuscating the sun… Waarachtig, geheel in strijd met mijn regenachtige karakter ben ik nu al 48 uur gelukkig, en vandaag, badend in dit superieure aprillicht, gelukkig op het euforische af!

We rijden Hemingford Grey binnen, waar zielsvergenoegde bejaarden ‘in het zonnetje’ met elkaar staan te babbelen, zo gehaast als mensen die een eeuw geleden op een kruispunt zijn blijven staan poseren voor de fotograaf.

Wat is dat toch met Engeland en de tijd? Het eiland is zijn eigen tijdmachine en de bevolking heeft een elders onvindbaar collectief historisch bewustzijn. Het is alsof iedereen in Engeland – het soort iedereen dat ik steevast ontmoet – An Experiment With Time heeft gelezen, dat rare wijsgerige boek van J.W. Dunne, uit 1927, waarvan de centrale propositie luidt dat alles tegelijkertijd gebeurt. Voor ons bewustzijn is dat onvatbaar, als gevolg waarvan we de tijd ervaren alsof de dingen zich achtereenvolgens afspelen. Dat moet een troostrijke gedachte zijn geweest, zo kort na de Grote Oorlog, die de akkers van Frankrijk en België paars had gekleurd. Ik denk dat T.S. Eliot er bij het schrijven van The Four Quartets door beïnvloed is geweest – in elk geval lag het aan de basis van The Children of Green Knowe van Lucy M. Boston.

U kent haar niet, zegt u?

Mrs Boston was een dame die in de jaren dertig in dit dorp The Old Manor kocht, een vervallen huis waarvan het centrale deel uit de Normandische tijd dateert, dat wil zeggen van rond 1130. Voor dat huis zijn we hier. Ze heeft het gerestaureerd; ook heeft ze de verwilderde tuin getemd, er oude rozenrassen gekweekt, hagen in de vorm van dieren gesnoeid, en er iets van gemaakt wat, ben ik bang, alleen Engelsen kunnen maken: een tuin die het onnavolgbare, permanent geschapen midden houdt tussen romantisch gegroeid en gestreng gesnoeid (dat moet de creatieve kern van de hele Engelse cultuur zijn). En in dat midden verrijst het huis, dat de overgangsfase van niet meer gebouwd naar nog niet organisch vertegenwoordigt. Lucy ging er na haar scheiding wonen met haar zoon Peter, die de tekeningen voor The Children of Green Knowe zou maken. Het is het oudste permanent bewoonde privéhuis in het Verenigd Koninkrijk.

Heel laat in de geschiedenis van het huis verscheen dat boek, in 1954, mijn geboortejaar. Het speelt ook in die tijd, maar aangezien alles tegelijk gebeurt dus ook in vroeger tijden. Geen wonder dat de hoofdpersoon – Toseland of Toby – met zeventiende-eeuwse kinderen speelt, die gewoon doorgeleefd hebben, al zijn ze dan een beetje onzichtbaar geworden. Ja, dit is een van die boeken die mij al op jeugdige leeftijd voor een carrière in het bankwezen ongeschikt hebben gemaakt! En nog altijd begeleidt mij de verfrissende gedachte dat ik ook in 1130 geboren ben.

Wandelend langs de rivier The Great Ouse bereiken we het landgoed. Toen Lucy hier net woonde, kort voor de oorlog, vertelt Diana Boston ons, was er een grote overstroming: het water negeerde de tuinmuur en klotste tegen de achterdeur. In het eerste hoofdstuk van het boek bereikt Toby het huis van zijn overgrootmoeder met een bootje en dat is een onvergetelijke oerscène, een apocriefe snipper Oude Testament.

‘Hebben jullie allemaal het boek gelezen?’ vraagt Diana.

We staan bij de achterdeur, die inmiddels is opgedroogd. We hebben allemaal het boek gelezen. We mogen het huis in. Ook deze entree is niet ‘realistisch’ in de in onze kwelders gebruikelijke zin van het woord. We stappen wel ‘echt’ een huis binnen, maar we betreden tegelijkertijd een ‘historisch geladen ruimte’, als ik me zo overgevoelig mag uitdrukken, waar alleen een verfijnd instrument in staat is de ons omringende substantie te meten. Die substantie heet Tijd. Zo’n instrument ben ik.

Diana Boston is de weduwe van Peter. Statig, energiek, tegen de tachtig. Ze spreekt over ‘Lucy’ met de informele wellevendheid die leden van de hogere klasse altijd bij zich hebben, als een padvinder zijn zakmes. Ik heb Diana gevonden op het internet. Een mail gestuurd alsof ik een boer was die om een ontvangst op het kasteel verzocht. Die mail vertrok om 11 uur ’s avonds. Engelsen zijn gek, vooral oudere dames uit de betere kringen. Lang na middernacht kreeg ik antwoord: ze zou ons met het grootst mogelijke genoegen rondleiden.

Dat rondleiden voert ons nu naar de woonkamer, waar de bloemetjesstof van Lucy’s leunstoel bij de haard nog de deuk van haar derrière bewaart; waar het manuscript van The Children of Green Knowe, kroontjespenletters in een schrift met zwarte kartonnen kaften, ligt te wachten of er nog meer verhalen komen; waar haar foto’s, schilderijen en bibelots zich staan te vervelen; waar we door de schoorsteen omhoog mogen kijken naar de balzaal van de zon.

‘De regen en sneeuw vallen hier gewoon op het vuur, maar het dooft nooit uit,’ zegt Diana. ’s Winters schreef Lucy in deze kamer en ’s zomers tuinierde ze. ‘Met schrijven begon ze pas op haar vijfenzestigste. Toen ze de negentig al gepasseerd was, tuinierde ze nog steeds.’ Haar leven paste goed bij haar huis. Huize Onthaasting.

We slenteren door alle vertrekken. In de grote zaal op de eerste verdieping gaf Lucy tijdens de oorlog muziekavonden voor de piloten van de nabije basis van de RAF. Ze waren blij dat ze mochten komen luisteren naar grammofoonplaten, voor hen gedraaid op een antediluviaal toestel met een hoorn van papier-maché. De naalden sneed Lucy uit bamboe, dan versleten de platen niet zo snel. Soms vergat de gastvrouw te verduisteren en dan mompelde het dorp dat ze lichtsignalen aan de vliegtuigen van de Luftwaffe gaf – tenslotte was het 1943 of 1944. Zoals het dorp ook fluisterde dat ze een heks was – tenslotte was het ook nog altijd 1543 of 1544.

Dan staan we weer in de tuin. Ik heb de met foto’s verluchte memoires van Lucy M. Boston in mijn hand. Joy houdt een pot met een foxglove vast. Ik weet hoe die plant eruitziet, maar ik zal thuis moeten opzoeken wat het Nederlandse woord is. Boek en plant hebben we van Diana gekocht, want de Engelsen spelen graag winkeltje – en Diana verkoopt planten en boeken van wijlen haar schoonmoeder.

Nu wandelen we weer langs de pastorale rivier, aan de overkant waarvan zich idyllische weilanden uitstrekken. ‘Wat is nu verdorie toch een foxglove?’ vraag ik aan een eend. ‘Vingerhoedskruid, papa,’ zegt Christopher. Onder mijn neus houdt hij een apparaatje met een schermpje waar de vertaling op staat. Zijn gezicht drukt uit dat ik de overgang van het Holoceen naar de Nieuwe Tijd nog niet gemaakt heb, maar verder wel lief ben.

Nog altijd maandag

…en ik ben nog steeds in Engeland, meer bepaald in Cambridge, dat zijn eigen voorname zelf is, een provinciestad met meer hersenen dan heel Liverpool. Dominante kleur: zandsteengeel, dat met het daglicht mee verkleurende, meest Engelse deel van het prisma. We zijn hier omdat we er toch langskomen en omdat Christopher in Oxford of Cambridge dierenpsychologie wenst te gaan studeren (na zijn profvoetbalcarrière). Hij bedoelt dat hij graag voor beesten zorgt en heeft nog niet helemaal door dat ethologie als tak van de zoölogie overwegend uit onwrikbaar positivisme bestaat.

‘Leuven is toch voor losers?’ zegt die arrogante jongeman.

Hoe dan ook bevalt dit Cambridge hem en ons. De Engelse grote steden bezitten geen van alle veel zwier of charme en sommige zijn tamelijk geslaagde nabootsingen van de onderwereld; maar veel kleinere steden hebben een markt, een universiteit, een kathedraal of een haven en zijn van een diepe behaaglijkheid, die op de rand van het snoezige wankelt. De vele intieme binnentuinen van de Colleges vieren met een gazon – glad als een dansvloer – en borders die barsten van de bloemen, aangeplant volgens het principe more is more, de etymologische verwantschap van town en tuin.

‘Ik wil best in Cambridge studeren, hoor,’ zegt de appel tegen de boom.

‘Het is hier echt prachtig,’ zegt de vrucht tegen de lendenen.

‘Papa, een boekwinkel!’ roept de scherf naar het oude blok.

In die boekwinkel is een volledige wand gewijd aan de geesteskinderen van alumni.

De snoepwinkel ernaast is eigendom van Willie Wonka.

We wandelen vergenoegd in het aprilzonnetje verder. Een lichte weemoed vervult me als ik bedenk dat ik hier haast twintig jaar geleden met mijn eigen oude blok was. Ik had toen nog een snor, waarmee ik er op foto’s als de baas van een Mexicaans drugskartel uitzie. Thuis dwaalde mijn moeder in een vage paniek door het dal van Alzheimer. We liepen een kerk binnen. Mijn vader stak een kaars aan, viel op zijn knieën en snikte hartverscheurend. Weer in ons hotel besloot ik voor de scheerspiegel dat ik zonder snor minder op hem zou lijken.

Het blijft maar maandag

We bellen onze vrienden Colin en Pamela met de mededeling dat we hun schilderachtige boerengat in Norfolk nu haast bereikt hebben. We worden ontvangen met omhelzingen, de voorpoten van drie geestdriftige honden en een dermate voortreffelijke port dat ik mezelf boven de shrimp cocktail op de ongewone gedachte betrap dat het beleefder zou zijn als je jezelf eerst voorstelde aan het dier dat je in je mond stopt.

Later gaat het gesprek over het leven op het platteland. ‘Het zuiden is veel aangenamer dan Norfolk,’ zegt Pamela. ‘Je blijft hier een buitenstaander.’ Ik zie stugge boeren voor me, die op hun riek leunend naar de vreemdeling staren en pruimtabak voor zijn voeten spuwen als hij om een inlichting vraagt – dat soort platteland ken ik wel: ik woon er.

‘In het zuiden vraag je je af waar die Engelse reputatie van afstandelijkheid in hemelsnaam vandaan komt,’ zegt Joy.

Wat je zegt, schat. In de pubs aldaar ben je, nog in afwachting van je eerste glas bier, al bevriend aan het raken met de vent naast je. Zou het de Engelse taal zijn, die de meest uiteenlopende mensen in staat stelt op zijn minst oppervlakkig met elkaar te communiceren, iets wat de complexe formaliteit van het Frans en de nauwkeurige nevelachtigheid van het Duits zo moeilijk maken?

 

Reageer