1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Gieren

9 mrt, 2016 Onderdeel van paysages

Column door Isabelle Rossaert

We waren al op de terugweg toen ik het krantenartikel ontdekte. Ik had het dagblad gekocht in een kleine superette in een dorpje nabij Crest. Het was, aan de vormgeving, de foto’s en de koppen te zien, een lokale krant. We hadden een week doorgebracht op een camping in La Motte Chalancon, waarvan ons was beloofd dat ze rustig en te midden van de natuur zou zijn. Een week eerder, terwijl we in de late namiddag door een vallei reden op weg naar die camping, kreeg ik een benauwd gevoel. Rust en natuur, daar was ik naar op zoek. En de Drôme, dat gebied tussen de Provence en de Alpen waar de bergen iets hoger en iets groener zijn, leek de uitgelezen plek. Maar toen we door die desolate vallei reden, langs kale zwarte aarde die eerder aan een maanlandschap deed denken, met hier en daar een verlaten huis dat iemand nog hoopvol te koop had gezet, begon ik te twijfelen aan die keuze. Dit leek wel de streek waarover Jean Giono zo mooi had geschreven in De man die bomen plantte. Even desolaat. En Elzéard Bouffier, de oude schaapsherder die in dit verhaal eigenhandig hele bergen beboste, was hier zo te zien niet langs geweest. Geen dorp, geen hotel, geen herberg was er te bespeuren en ik vroeg me al af wat we onszelf hadden aangedaan.

Het dorp, dat we bij valavond bereikten, had gelukkig alles wat we noodzakelijk achtten voor onze vakantie: een paar hotels, restaurants en terrasjes, een mooie kerk op de heuvel waar de oude smalle steegjes omheen cirkelden, een wekelijkse markt en een kruidenierszaak waar je gelukkig ook geld kon afhalen, want de dichtstbijzijnde pinautomaat bevond zich enkele dorpen verderop. En er waren de bergen rondom, die nog niet zo puntig waren als de alpen, en waar herders hun schapen en koeien een hele zomer op de hoge weiden lieten grazen. De meest nabije bergen waren net hoog genoeg opdat je op een wandeltocht van een tweetal uren de top kon bereiken, met onderweg grasland waarover een kleurrijk, warrelend tapijt leek uitgespreid, zoveel vlinders fladderden daar van het ene kruid naar het andere, van de salie, naar de wilde lavendel.

Dat we zeker eens naar de gieren moesten gaan kijken, zei de eigenares van de camping ons meermaals. Die gieren, dat is echt de moeite waard.

En dus deden we dat.

In het museumpje in Rémuzat leerden we hoe in 1995 negen koppels gieren opnieuw in de streek werden uitgezet, nadat de aasvogels er bijna waren uitgestorven. Met succes. De ene na de andere gierensoort vond zijn weg terug naar de vooralpen. We leerden hoe ze een efficiënte stoet vormen, elk met hun eigen specialiteit: de ogen uitpikken, de huid losmaken, grote lappen vlees afrukken, de laatste restjes afkloven, tot van het kadaver in een mum van tijd enkel het schoongemaakte karkas overbleef. Een taak van barmhartigheid vervullen die gieren met hun opruimwerk.

Voor de vogels zelf moest je nog een eindje verder rijden, over een weg langs een riviertje, door een voor het overige ongerepte kloof. Het dorpje St. May ligt wat op een hoogte, nabij een steile bergwand waar de vogels op thermiek omhoog cirkelen, steeds hoger, tot ze voldoende hoogte hebben bereikt om hun kilometers lange zweefvlucht door de bergen aan te vatten. Hoe langer je keek, hoe meer je er zag, een opstijgende carrousel van vogels met majestatisch gespreide vleugels.

We reden langs een smalle weg vol haarspeldbochten de ravijnwand omhoog en parkeerden de wagen aan het begin van de hoogvlakte. We wandelden door een kleine perzikboomgaard waaruit een oorverdovend getjirp van cicaden opklonk. Een eindje verderop kwam je boven aan de steile rotswand uit, waar je de grote aaseters op ooghoogte kon zien rondcirkelen.

Een koppel gieren had zich van de carrousel losgemaakt en cirkelde steeds hoger de lucht in. Met onze hoofden achterover in onze nek zagen we hoe ze verder opstegen om dan, in een perfecte choreografie, de glijvlucht aan te vatten, het ruwe, onontgonnen gebergte in. Ik keek ze na. Hoe ze statig wegzweefden, hogepriesters van de dood.

Het is daarom dat mijn oog, enkele dagen later, op dat krantenartikel viel. En op die foto, vaag, van op een afstand gemaakt, van een grote groep samengepakte aasgieren op een wei. Ze waren met zoveel dat je nauwelijks kon zien wat hen had samengebracht, maar de kop van het stuk liet niets aan de verbeelding over. De vogels hadden een koe en een kalfje overmeesterd, vermoedelijk onmiddellijk na de geboorte. Het was de buurman van de boer die de dieren gezien had toen hij er met zijn tractor aan voorbijreed. Hij had nog geprobeerd de vogels weg te jagen, maar kwam te laat.

De eigenaar van de koe getuigde. Het was een bijzonder moeilijke bevalling. Hij was de hele nacht bij de koe gebleven. En ’s ochtends was hij even naar huis gegaan, even maar, om wat te eten en op krachten te komen. En toen moet het zijn gebeurd. Moeder en kalfje werden levend aan stukken gescheurd. Op de plek van het onheil hadden zich vele tientallen vogels verzameld.

Het krantenartikel vervolgde met het commentaar van een expert. Dat het zeer zelden voor komt dat gieren levende dieren aanvallen – tenzij ze al ten dode zijn opgeschreven. Vaker gebeurde het dat ze na een kalving de placenta opaten. Wellicht was de koe na het kalven zo verzwakt dat ze niet meer de energie bezat om van de vogels weg te lopen.

Het was het einde van het artikel dat me het meeste verontrustte. Waarin gemeld werd dat de gieren, deze gieren, niet van hier waren. Ze waren onlangs geëmigreerd uit Spanje, na een recente wetswijziging daar die boeren in de bergen verbood om de kadavers van hun vee nog gewoon in de weiden achter te laten. De Spaanse gieren waren geëmigreerd, zo luidde het, omdat bij hen niet meer voldoende voedsel te vinden was voor hun grote aantallen. En dramatische incidenten zoals dit waren daar het gevolg van. Ook de wolven, die vanuit Italië naar het noorden oprukten waren een gevaar voor de plaatselijke veeteelt, zo werd er nog gauw bij vermeld. Plots kreeg het artikel een naar politiek tintje.

 

Isabelle Rossaert (1966) publiceerde in augustus 2015 haar debuutroman Dat is wat ik bemin (Cossee). Deze roman speelt zich af in Frankrijk (Parijs en de Luberon). Eerder schreef ze samen met Paul Verhaeghen (Omega Minor) de brieven- en verhalenbundel De Venusbergvariaties (Manteau, 1999) en het non-fictieboek De verdwaalde ooievaar (Van Halewyck, 2009). Ze was jarenlang freelance journaliste voor onder andere De Standaard, Feeling en Weekend-Knack.

 

 

 

Reageer