1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

De elegantste inbreker aller tijden

2 jun, 2016 Onderdeel van proses

Column door Bart van Loo

Jarenlang reisde ik met een stapel boeken als enig kompas door Frankrijk, goed voor tienduizenden bladzijden en duizenden kilometers leesplezier. Zeg nu zelf, wie wil er niet een romandecor binnenstappen? Uiteraard wezen de romans ook de weg naar Normandië: Gustave Flaubert bracht me naar het land van Madame Bovary en Guy de Maupassant naar de Albasten Kust. Net als die laatste het in zijn prachtverhalen doet, kun je in Etretat niet anders dan naar de witte kliffen en het grijze kiezelstrand staren, en vaststellen dat Maupassant gelijk heeft: de Porte d’Aval, de vermaarde rots die de Fransen tot een van de zeven wereldwonderen rekenen, lijkt inderdaad op “een olifant die zijn slurf in het water steekt”. Het valt bijna niet in te beelden, maar ik verliet Étretat destijds zonder een bezoekje te brengen aan de villa van schrijver Maurice Leblanc (1864-1941), die als jongeman zijn befaamde gouwgenoten Flaubert en Maupassant respectvol frequenteerde. Niet dat ik ernaast kon zien, Leblancs huis is in Étretat erfgoed van de bovenste plank. De waarheid is simpel en beschamend: vijftien jaar geleden had ik nog nooit van Maurice Leblanc gehoord. Wat zou ik naar zijn schrijvershuis gaan kijken?

Later maakte ik dat onrecht goed, en dan doel ik niet zozeer op mijn bezoek aan Le Clos Lupin in Étretat als wel mijn ontdekking van een van de alleraardigste romanreeksen die in het twintigste-eeuwse Frankrijk van de persen rolde. Ik ben mijn universitaire opleiding bijzonder dankbaar, maar het blijft opmerkelijk dat ik schrijvers als Simenon en Leblanc pas na mijn studies heb ontdekt. Die twee schrijvers hebben wel wat gemeen: niet alleen waren ze beiden ongemeen populair en bijgevolg verdacht in de ogen van literaire puristen, ze dankten hun bekendheid ook aan romanpersonages die beroemder zijn geworden dan zijzelf.

Sommige personages behoren tot de kennissenkring van miljoenen mensen die de boeken waarin ze voorkomen niet eens gelezen hebben. Groot-Brittannië heeft zo Sherlock Holmes en Robinson Crusoe, Spanje natuurlijk Don Quichot. Frankrijk kan zich beroemen op musketier d’Artagnan – wie heeft er niet als kind met een denkbeeldige degen in de hand “en garde” geroepen? In dat rijtje horen ook de helden van Simenon en Leblanc thuis: Jules Maigret, de laconiekste speurder van het westelijke halfrond, en zijn tegenpool Arsène Lupin, de hoffelijkste bandiet ter wereld.

Bij het betreden van Le Clos Lupin zijn de verhoudingen meteen duidelijk. Op de eerste kamer na is het met een vergrootglas zoeken naar de auteur: Leblanc wordt in zijn eigen huis zonder pardon aan de kant gezet. Alle aandacht gaat naar Arsène Lupin. In Frankrijk blijft deze romanheld wereldberoemd, maar in tegenstelling tot Maigret heeft Lupin nog altijd niet de oversteek naar het noorden gemaakt. De kleine, maar moedige uitgeverij Oevers verdient alle lof om dat alsnog te proberen, al is het een slimme gok: Arsène Lupin heeft alles om lezers uit de Lage Landen te bekoren.

Als auteur heeft Maurice Leblanc in 1905 enkele psychologische romans op zijn naam staan, maar niemand heeft op dat moment ooit van hem gehoord. Misschien is hij nog het bekendst als broer van de grote actrice Georgette Leblanc, de extravagante levenspartner en fetisj-actrice van Maurice Maeterlinck. Dat zou veranderen wanneer het maandblad Je sais tout hem vraagt een avonturenverhaal te schrijven. Hij kan het geld gebruiken en aanvaardt de opdracht, maar beseft dat hij zijn reputatie daar weinig goeds mee doet. Het is niet met ogenschijnlijk snel geschreven teksten dat hij hoge ogen zal gooien in het door hem zo graag gefrequenteerde mondaine milieu van de Belle Epoque. Het lot bekommert zich niet om dergelijke details: zijn literair-psychologisch gepriegel verdwijnt zowat ogenblikkelijk in de vergetelheid terwijl ontelbare legioenen lezers hem als biograaf van een vernuftige dief in de armen zullen sluiten.

Op het einde van het eerste verhaal bevindt Arsène Lupin zich in de gevangenis, maar het grote succes noopt Leblanc om een vervolg te schrijven waarin hij zijn held op ingenieuze wijze laat ontsnappen. Voor Leblanc het beseft, heeft hij negen verhalen geschreven die in 1907 gebundeld worden in Arsène Lupin, gentleman inbreker. Deze novellen zijn afzonderlijke pareltjes, maar de auteur weet ze ook tot een heerlijk leessnoer te rijgen. De bundel vormt de literaire geboorteakte van een personage dat nadien nog in 17 romans en 3 verhalenbundels zou opduiken, om nog te zwijgen van de talloze afgeleide tv-series, films, strips, pastiches én die ene operette die zouden volgen.

Dankzij een verteltechnische slimmigheid die Agatha Christie later zal toepassen in De moord op Roger Ackroyd zet Leblanc in het eerste verhaal de lezer op het verkeerde been. Die is meteen gewaarschuwd: niet alleen Lupin, maar ook de auteur is een gewiekste kerel. Zijn held laat in dit debuut meteen zien waarin hij excelleert. Niet alleen is hij de elegante dief die een baron per brief duidelijk maakt dat hij hem zijn kunstcollectie afhandig wil maken, hij is de altijd opgewekte en optimistische bandiet die het alleen maar heeft gemunt op de bezittingen van rijke mensen. Bijna noodgedwongen is hij ook de specialist van de vermomming, de man met een altijd wisselende identiteit: “Ik heb zoveel namen gehad dat ik de mijne ben vergeten.” Natuurlijk blijft Arsène Lupin in de eerste plaats de schrandere misdadiger die onmogelijke diefstallen tot een goed einde brengt en als het moet eeuwenoude raadsels oplost. Telkens laat hij de omstanders, de lezer én zijn eeuwige vijand commissaris Ganimard met open mond achter.

In het laatste verhaal roept bankier Devanne de hulp in van de toen al beroemde Sherlock Holmes. Het levert het protest op van diens geestelijke vader Conan Doyle zodat Leblanc zich genoodzaakt ziet om in de bundeling van zijn verhalen de naam van de Britse detective met een kwinkslag aan te passen. De afloop laat zich trouwens meteen in de titel raden: “Herlock Sholmès komt te laat”. Dat laatste verhaal smeekt om een vervolg en uitgeverij Oevers is zo welwillend om begerige lezers meteen van dienst te zijn door niet alleen de eerste bundeling Lupin-verhalen, maar gelijk ook de roman Arsène Lupin tegen Herlock Sholmès (1908) te vertalen.

Wie een antwoord probeert te vinden op de vraag wat het geheim is van Arsène Lupins grote charme komt al gauw uit bij een beschrijving van de bekoring van de Franse cultuur in het algemeen. Lupin is niet zomaar een romanpersonage of een filmheld, hij is in zekere zin de verpersoonlijking van de Franse ziel. Lupin, dat is het Frankrijk dat ervan houdt om de draak te steken met gezaghebbende figuren, het Frankrijk van Guignol, maar ook dat van Le gendarme de Saint-Tropez. Het land dat zweert bij de kunst van even gevatte als geestige antwoorden waarmee iemand verbaal in zijn hemd wordt gezet. Het land dat houdt van helden die krachttoeren en hoogstandjes belangrijker vinden dan persoonlijk gewin. Enig geschmier is Lupin niet vreemd en hij doet er dan ook alles aan om het publiek deelgenoot te maken van zijn wederwaardigheden. Het Franse volk kon niet anders dan door de knieën gaan voor de koning van de theatercriminaliteit.

Lupin is de perfecte vertegenwoordiger van le chic français, de charmante ambassadeur van de Franse savoir-faire, en incarneert bijgevolg als geen ander de typisch Franse voorliefde voor elegantie. Hij is in eerste instantie estheet en dan pas inbreker; zijn diefstallen moeten meesterwerken van stijl en intelligentie zijn. Vrouwen blijken gevoelig voor ’s mans feilloze gevoel voor timing en schoonheid en de man zelf laat zich zijn aantrekkingskracht welgevallen. Op het eerste gezicht lijkt hij een meedogenloze Don Juan, maar in wezen is hij een nazaat van de hoofse liefde: hij verricht indrukwekkende exploten voor zijn geliefden zonder er iets voor terug te verlangen (al zal hem dit in het verdere loop van zijn carrière moeilijker vallen). Lupin is een romantische verleider die gelooft in de liefde en een groot belang hecht aan zuiverheid van gevoelens. “C’est le plus grand des voleurs, oui, mais c’est un gentleman”, zingt Jacques Dutronc in de begingeneriek van de succesvolle Franse tv-serie waarin Georges Descrières een gezicht en vooral een stem heeft gegeven aan Frankrijks geliefde held.

Wat de gentleman inbreker in de ogen van de lezers ook sympathiek maakt is zijn eenvoudige afkomst. Hij is de zoon van een dienstbode, een selfmade man die geen rasechte revolutionair wil zijn, maar er behagen in schept de zandkorrel te zijn die het raderwerk van de gegoede burgerij laat vastlopen. Hij spreekt talloze talen, is meester in zowat alle vechtsporten, bezit een even spits als groot gevoel voor humor en heeft een grote kennis van de Franse geschiedenis, die bij wijze van hommage aan Alexandre Dumas in veel romans een verrassende rol speelt in de intrige. Het enige waar Lupin niet in uitblinkt is bescheidenheid, maar dankzij zijn gevoel voor humor komt hij daar mee weg. Bovendien is hij een gelukkige superheld, een Monte-Cristo zonder bitterheid, een goed geluimde boef die de juiste slachtoffers uitkiest en een afkeer heeft van moord. Als de schalkse en retorische onderlegde Robin Hood van de belle époque is hij de gedroomde held van lezend Frankrijk.

De Lupin-romans doen de lezers dromen, het zijn wat Maupassant “idealistische romans” noemde. Simenon met zijn Maigret-reeks fascineert door zijn empathisch realisme, de wijze waarop hij met een enkel detail een aandoenlijke werkelijkheid evoceert. Bij Lupin is er helemaal geen sprake van realisme en wordt de geloofwaardigheid stevig op de proef gesteld. Lupin slaagt erin zich uit elke uitzichtloze situatie te redden. Dat weet je als lezer, maar toch slaat de twijfel toe en vraag je je af hoe hij deze keer weer zal ontkomen. Dat weet ook Leblanc als auteur zodat hij wel moet excelleren in het verzinnen van originele ingevingen, stunts en onverwachte spelingen.

Wees gewaarschuwd, goede lezer, bij de eerste ontmoeting raak je gecharmeerd, de volgende keer ben je verkocht en nadien wil je Lupin volgen waar hij je ook naar toe voert. Er zit kortom weinig anders op om je net als Jacques Dutronc en Jean-Paul Sartre te laten verleiden door de elegantste inbreker aller tijden.

 

Bart van Loo (auteur, conférencier en Frankrijk-kenner) schreef deze tekst als voorwoord bij de twee Arsène Lupin-romans die dit voorjaar door Uitgeverij Oevers in het licht zijn gebracht: Arsène Lupin, gentleman-inbreker (vertaling door Lidewij van den Berg) en Arsène Lupin versus Herlock Sholmes (vertaling door Katrien Vandenberghe). De pers was lovend.

 

 

Reageer