1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

De boekpresentatie

18 jun, 2017 Onderdeel van proses

Column (speech) door Caspar Visser ‘t Hooft

Dit is voor het eerst dat ik een boek presenteer, het is zelfs de eerste keer dat ik aan een boekpresentatie deelneem. Ik weet eigenlijk niet precies hoe het daar toegaat, en wat ik nu moet doen. Om interessant over te komen, heb ik een pijp meegenomen. Een schrijver en zijn pijp, is dat niet nog steeds een beeld dat veel mensen zich van auteurs maken? Het probleem is, als ik hem nu ga roken, dan word ik ziek. Ik heb het een paar weken weer eens geprobeerd, de hele volgende dag was verpest. En als ik hem niet rook, denken jullie: dit is nep. Dus doe ik hem maar weer weg.

Je eigen boek presenteren. Door er van alles over te zeggen? Ik moet bekennen dat wanneer ik op de televisie schrijvers hoor praten over hun werk, ik dat altijd een beetje gezeur vind. Zelfs wanneer ik het boek waar de schrijver het over heeft met vreugde heb gelezen. Dat gepraat van die schrijver voegt zo weinig toe. Het doet eerder afbreuk aan de herinnering die ik aan het mooie verhaal heb overgehouden. Al is het trouwens alleen al door de schrijver met eigen ogen te aanschouwen. In zijn verhaal kwamen fascinerende figuren voor, die ik zelf, met de dosis verbeelding die elke goede schrijver aan zijn lezers overlaat, nog eens extra heb opgeluisterd. En dan word je geconfronteerd met de auteur: hij heeft een irritante tic, zijn haar zit raar, er is iets mis met de manier waarop hij zich kleedt. Ik moet denken aan een van Frankrijks grootste romanciers, Henri Beyle. Hij schreef onder het pseudoniem Stendhal. La Chartreuse de Parme las ik toen ik zestien-zeventien was. Een prachtig boek: Italië in de Napoleontische tijd en vlak erna, felle kleuren, passie, heroïek. Stendhal was een brave, gezette burgerman, die weinig noemenswaardig in zijn leven had meegemaakt. Ik weet niet of ze toen al aan boekpresentaties deden – we hebben het over de eerste helft van de negentiende eeuw – maar aan de persoon Stendhal zou niemand hebben kunnen aflezen hoe mooi, kleurrijk en hoe knap geschreven zijn romans zijn…

Jullie denken: wat is dat nu? Zit hij te beweren dat we beter thuis hadden kunnen blijven omdat boekpresentaties maar niks zijn? Nee, dat zeg ik niet. Want nu bevind ik me aan de andere kant: ik ben niet meer de toehoorder, de toeschouwer, ik ben opeens zelf de schrijver die iets moet zeggen – en… die heel blij is dat mensen zijn gekomen die door hun aanwezigheid van hun belangstelling in zijn werk getuigen! Dus dank voor jullie komst. Schrijven is een nogal eenzame bezigheid, schrijven doe je alleen. Maar je schrijft om gelezen te worden, door anderen gelezen te worden. Schrijvers die zich romantisch rebels opstellen – “ik heb lak aan wat mensen van mijn werk vinden” – zijn voor het overgrote deel huichelaars. Ook zij willen gelezen worden, gewaardeerd, ook zij willen erkenning. Dus, wat mij betreft, fijn dat jullie er zijn.

En dan ga ik mijn boek presenteren, mijn achtste werk, mijn vierde roman, Brandende kolen. Maar laat het dan wel duidelijk zijn dat tussen Brandende kolen en mij, net als tussen mijn andere romans en mij, een afgrond gaapt. Aan mijn persoon, aan mijn manier van praten, van bewegen, van doen valt niets over de inhoud van Brandende kolen af te lezen. Mijn boeken, dat ben ik niet. Of liever gezegd, dat ben ik misschien een tijdje lang, maar zodra het boek af is, de laatste correcties zijn aangebracht – ook nog een hele klus! – dan is voor mij het boek als een uitgewoond huis. Ik heb er een tijdlang in vertoefd, dat was tijdens het schrijven, nu heb ik het huis verlaten: ik wil het boek niet eens meer overlezen. Hoeft niet meer. Ik ben – ja! een zeer postmodern mens: ik heb geen vaste identiteit. Mijn identiteit bestaat uit hulzen waar ik voor een tijdlang inkruip, wanneer ik met een zoveelste verhaal bezig ben, en waar ik weer uitkruip wanneer het af is, om naar een nieuwe huls op zoek te gaan: een nieuw verhaal om een tijdlang in te wonen. Zo, ik ben nu erg interessant-schrijverig aan het doen. En jullie denken: o…

Maar jullie denken ook, we zijn per slot van rekening gekomen om naar een schrijver te luisteren. Afijn, onder andere, en op voorwaarde dat hij het kort weet te houden. De schrijver heeft het woord, hij houdt het nog even. Nog een interessante gedachte, tenminste, dat vind ik: ik ben me er de laatste steeds bewuster van geworden dat de grens die de herinnering aan werkelijk beleefde momenten in mijn leven scheidt van de herinnering aan scènes uit mijn eigen boeken – dus fictie – langzamerhand aan het verdwijnen is. In mijn geheugen staan me episodes uit mijn verhalen en romans even helder voor de geest als ervaringen uit het ‘echte’ leven. En soms zelfs helderder. Zou dat de reden zijn dat ik mijn eigen boeken niet meer overlees? Het hoeft niet meer?

O…

In Brandende kolen draait veel om de herinnering. De hoofdpersoon herinnert zich een spannende periode uit zijn leven van een kwart eeuw terug. Je kunt het gerust een avontuur noemen, alleen was er vijfentwintig jaar geleden niet echt van een ontknoping sprake. Het avontuur had iets onvoltooids. De ontknoping heeft gewacht tot het heden. Ik geloof dat ik erin ben geslaagd de ontknoping te brengen als een volkomen verrassing voor de lezer. Afijn, aan jullie om dat al dan niet te bevestigen. Brandende kolen heeft daarom iets van een thriller. Ik zelf noem het een schelmenroman met een maatschappijkritische spits. En ik zag dat op een of andere internetboekverkoperssite Brandende kolen voorkomt onder de rubriek ‘road novels’. Klopt, het verhaal gaat over een zoektocht: het zoeken naar een naam. Ik hou ervan mijn romans te beginnen met een citaat. Die zijn te vinden op de lege bladzijde tussen de titelpagina en de pagina waar het eerste hoofdstuk begint. Een citaat van een bekende schrijver. Voor Brandende kolen heb ik een vers gekozen uit een apocrief Bijbelboek, Jezus Sirach: “Draag zorg een goede naam (!) te verkrijgen, want die zal u bijblijven meer dan duizend grote schatten gouds.” Kon ik toch nog eens iets met een apocrief boek doen, want als protestant mag je er niet over preken. De apocriefe boeken kunnen beslist opbouwend zijn – zeiden de reformatoren – maar ze hebben geen gezag voor het geloof. Nu is het zo dat deze zelfde Jezus Sirach, een wijze Jood uit het Alexandrië van de tweede eeuw voor Christus, een paar prachtige dingen zegt over… wijn! Hij zegt ergens: “Wat voor een leven heeft hij die het aan wijn ontbreekt? Want de wijn is geschapen om de mensen te verheugen. De wijn maakt vrolijkheid des harten en verheuging der ziel, ter rechter tijd, en zoveel genoeg is gedronken.” Waarna natuurlijk ook een kleine waarschuwing volgt: te veel wijn is niet goed – maar dat geldt voor alles: alle ‘te’ is ‘te’. Ik draag dit vers op aan Maurits, onze gastheer. En aan jullie allemaal, want die wijn hier, die gaan we proeven!

Terwijl ik boeken ga signeren. Jullie kunnen ze hier kopen, er ligt een hele stapel klaar. En naast Brandende kolen zijn er ook nog een paar exemplaren in voorraad van de bundel columns over Frankrijk die eerder dit jaar is uitgekomen: Frankrijk in 50 fragmenten. En nu: leve de vrolijkheid des harten, en de verheuging der ziel. Gezondheid! A la vôtre!

 

Deze speech werd gehouden op vrijdag 16 juni 2017, ter gelegenheid van de boekpresentatie van Brandende kolen (IJzer, 2017), in de wijnhandel van Maurits van Hövell, Sauter Wijnen, Het Rond 5D, Zeist.

 

 

  1. 1 Reactie op “De boekpresentatie”

  2. Door roetman op 21 jun, 2017

    Geestig verhaal van de schrijver in Frankrijk. Zijn verhalen zijn zeer lezenswaardig!

Reageer