1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

André de Richaud

31 mei, 2010 Onderdeel van proses

Daniel Cunin, die Nederlands proza in het Frans vertaalt, schreef een nawoord bij de roman van de Provençaalse auteur André de Richaud “La douleur“, waarvan in 1995 een Nederlandse vertaling verscheen (“De Wonde”, vertaler Jan Pieter van der Sterre, uitgever De Bezige Bij). Daniel Cunin was het ermee eens: dit nawoord mag nog eens onder de aandacht worden gebracht. De roman verdient meer bekendheid. “La douleur (De wonde) speelt zich af niet ver van Avignon, midden in de Vaucluse, in een dorpje dat bekend is vanwege de meekrap die er eeuwenlang werd verbouwd en de omringende moerassen. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang, maar beroert het dorpje nauwelijks. Het leven gaat zijn gangetje, alleen de gezinshoofden zijn afwezig. In deze rustieke microkosmos lokaliseert André de Richaud (Perpignan 1907-Montpellier 1968) de levens van zijn romanfiguren.

Het huis dat zo’n belangrijke rol in deze roman speelt – kamers waar licht en donker zich met elkaar meten en een trap die leidt naar nog meer duisternis – fungeert als broedplaats van jaloezie voor de hoofdpersonen: Thérèse Delombre, de jonge Franse oorlogsweduwe die verlangt naar liefde en bevrediging; haar zoontje Georges die van jongen man wordt; en Otto, de Duitse gevangene die twee jaar lang geen vrouw heeft aangeraakt. Rond deze drie en rond de woning trekt een net van roddelpraatjes zich samen.

In De wonde lijkt André de Richaud zijn eigen moeder opnieuw tot leven te wekken, om haar beter te kunnen laten sterven. Het grootste deel van zijn jeugd en puberteit bracht hij door in ditzelfde huis in Althen-des-Paluds. Daar had mevrouw de Richaud zich in 1914 met haar twee zoontjes gevestigd toen haar man, die geschiedenisleraar was, werd opgeroepen voor de oorlog. Al in december van hetzelfde jaar sneuvelde hij aan het front. Zijn vrouw zou hem maar negen jaar overleven. Op de dag van haar begrafenis bleef haar zoon, overmand door verdriet en schaamte voor de praatjes die over haar de ronde deden, alleen thuis. Zijn leven lang zal hij de wonden, hem onder dit dak door zijn moeder en zijn omgeving toegebracht, blijven voelen. ‘Ik heb pas werkelijk besef van mijn bestaan gekregen op de dag dat ik erachter kwam dat iemand van wie ik hield mij dood wenste,’ schreef hij later.

Al op vroege leeftijd ontdekt Richaud het schrijven: ‘Als kind had ik hetzelfde dwaze idee als bepaalde filosofen en priesters van duistere religies, dat woorden levende wezens waren of leven in zich droegen – zoals eieren – en dat er, als je ze brak, een wereld van onvoorspelbare dingen uit te voorschijn kon komen.’ Nog op de middelbare school geeft een kleine uitgever zijn eerste boek Comparses (1924) uit. Uit dit verhaal blijken al de thema’s die in latere boeken worden uitgewerkt. Richaud toont zich een goede waarnemer en lijkt een geboren schrijver.

Richaud is ook een rasverteller, die verhalen ophangt in Provençaalse dorpscafés of in de schaduw van een plataan. Hij neemt het mondaine publiek van Parijs, waar hij gaat wonen na de publicatie van zijn eerste roman De wonde, die hij op achttienjarige leeftijd schreef, voor zich in.

De inhoud van de roman en het schandaal dat op de publicatie in 1931 volgt, herinneren aan een van de klassieken van de Franse literatuur, Le diable au corps van Raymond Radiguet, een kleine tien jaar eerder door dezelfde uitgever uitgebracht. Dezelfde oorlog, nagenoeg hetzelfde taboe (in plaats van te bezwijken voor een vijand geeft de echtgenote zich bij Radiguet aan een jongen). Maar de klap van André de Richaud komt harder aan dan die van zijn voorganger. Het is het verhaal van een jongeman die alle verborgen kanten van de mens uit eigen ervaring lijkt te kennen. Zelden was zo duidelijk een drempel overschreden.

De publicatie van De wonde bij uitgeverij Grasset brengt André de Richaud algemene erkenning. In de loop van de volgende twintig jaar maakt hij kennis met al zijn ware en valse kunstbroeders in Parijs. Hij teert op het geld van zijn vrienden, vooral Luis Buñuel en Fernand Léger. Meer dan tien jaar leeft hij samen met Jeanne Lohy, de vrouw van Léger. Hij verzeilt bij een groep dissidente surrealisten rondom Raymond Queneau en Georges Bataille. Regelmatig worden zijn toneelstukken door grote regisseurs op de planken gebracht, en verschijnen zijn romans, die doortrokken zijn van irrealiteit en bevolkt worden door personages die aan een woord genoeg hebben om een epileptische aanval – in de Vaucluse heet dat ‘de kwaal van de aarde’ – te krijgen: La fontaine des lunatiques (1932), L’amour fraternel (1936) en La barette rouge (1938). De barokke fantasie en bovennatuurlijkheid in deze romans verbijsteren veel lezen.

In augustus 1934 keert hij terug van een reis naar Griekenland. Het hellenisme heeft grote indruk op hem gemaakt en in zijn verdere toneelstukken en romans probeert hij die indrukken weer te geven. Hij ontwerpt als het ware een nieuwe mythologie die haar oorsprong vindt in het Zuidfranse platteland met zijn markten vol fruit, bloemen, vogels en geluiden.

Hij leert Jean Cocteau, Pablo Picasso en Antonin Artaud kennen, en raakt bevriend met ‘Rive Gauche’-figuren als Boris Vian, Jean Genet en Albert Camus. Camus las vlak na verschijnen De wonde en merkte er later over op: ‘Ik ben zijn mooie boek nooit vergeten, het was het eerste boek dat me vertelde over dingen die ik kende: een moeder, armoede en mooie luchten. Het ontwarde in mijn binnenste een knoop van duistere banden, bevrijdde me van boeien die ik voelde knellen zonder ze te kunnen benoemen. Ik las het in één nacht uit, zoals het hoort, en toen ik wakker werd betrad ik, verrijkt met een vreemde, nieuwe vrijheid, aarzelend een onbekend gebied. Ik had zojuist geconstateerd dat boeken niet alleen vergetelheid en verstrooiing konden schenken. Mijn koppige stiltes, het vage, superieure lijden, de zonderlinge wereld om me heen, de zieleadel van de mijnen, hun misère en ten slotte mijn geheimen, dat alles kon dus onder woorden worden gebracht! Ik voelde een bevrijding, een bepaalde waarheid waarin bij voorbeeld de armoede plotseling zijn ware gezicht toonde, het gezicht waar ik een vermoeden van had en een vage verering voor voelde. Door La douleur zag ik een glimp van de scheppende wereld.’

Na de Tweede Wereldoorlog gaat het Richaud steeds slechter. Eerst overlijdt zijn vriend, de dichter MaxJacob. Vervolgens sterven al zijn dierbaren en vervalt hij tot armoede. Uiteindelijk vindt hij zijn toevlucht in een gemeubileerde kamer aan de Rue des Canettes, vlak bij de Saint-Sulpice. Eigenaren van het etablissement zijn Céleste Albaret en Odilon, de vroegere dienstbode en chauffeur van Proust. André de Richaud vereeuwigt hen als het echtpaar Camisole in L’étrange visiteur (1956). Nog voor zijn vijftigste is hij een oude man geworden; er rest hem alleen nog de drank. Hongerig en vuil bezoekt hij zo nu en dan de theaters van Saint-Germain-des-Prés. Waarschijnlijk komt hij ook vaak in de zalen waar zijn eigen toneelstukken opnieuw worden opgevoerd (Les Reliques, L’Oiseau parleur, Alaska enz.). Hij betaalt zijn consumpties met gedichten en bladzijden uit manuscripten. Nadat hij het geduld van enkele mecenassen heeft uitgeput, verschaffen zijn laatste vrienden hem voldoende om zich in de zon bij Nice te vestigen. Maar korte tijd later belandt hij in het bejaardentehuis van Vallauris.

Terwijl iedereen hem vergeten is, wordt de literaire wereld in 1965 opgeschrikt. Een kleine uitgever uit de provincie heeft André de Richaud zover gekregen dat hij dagelijks een paar regels schrijft in ruil voor een klein bedragje. De bladzijden verschijnen uiteindelijk ongecorrigeerd in een korte tekst die zo begint: ‘Ik ben nog niet dood, welnee. Veel erger!’ Het is een scherpe aanval; alle vrienden krijgen de volle laag. De Richaud schrijft nog steeds als De Richaud, of hij nu herinneringen aan vroeger ophaalt of schrijft over het mortuarium dat dienst doet als urinoir van het tehuis. De tekst is een bekentenis; hij geeft zich bloot en doet zichzelf en anderen pijn. Zijn boeken worden opnieuw uitgegeven en de literaire wereld herontdekt hem drie jaar voor zijn dood.

André de Richaud ligt begraven onder een steen die is versierd met een berenpoot, het familiewapen, naast zijn moeder, op enkele stappen van het grote huis in Althen-des-Paluds waarvan wordt gezegd dat hij het als kind in brand probeerde te steken. Op latere leeftijd was hij gedwongen het van de hand te doen, waarna hij het geld van de verkoop diezelfde avond in de cafés van Avignon rondstrooide. Bij het verlaten van het huis liet hij op zolder een kist vol manuscripten achter, die door de nieuwe eigenaar zijn verbrand.”

Daniel Cunin beheert een mooie website waarop hij Fransen een beeld geeft van de Nederlandstalige literatuur: zie bij de links

Reageer