De nederlaag
28 nov, 2011 Onderdeel van paysagesColumn door Peter Hagtingius
Ons Zuid-Franse dorpje was praktisch overleden toen ik er 25 jaar geleden als allochtone immigrant aan de altijd lastige inburgeringcursus begon. Gedreven door afschuw van de overbevolkte vuilnisbelt annex open inrichting die Nederland heette, oordeelde ik ´des te beter´ toen ik me realiseerde dat mijn nieuwe woonplaats eerder met een dodenakker dan met een lunapark in verband kon worden gebracht. Er was een bakker die tevens in groenten deed, de zondagse mis was toevertrouwd aan een ‘curé ambulant’, die niet meer wekelijks ten tonele verscheen, en verder was er het café, gerund door een onverzettelijke Corsicaan die zijn nering tussen 13.30 en 18.00 uur gesloten hield, en tevens na 20.00 uur. Nee, er viel bij ons niet veel te beleven; vrij precies de omgeving die ik begeerde.
Alles werd anders na de eerste gemeenteraadsverkiezingen die ik meemaakte. De jeugdige kandidaat van de socialisten had werk beloofd en eenmaal burgemeester begon hij er ook werk van te maken. Ongeveer zijn eerste maatregel gold de opening van een VVV-kantoortje, van waaruit hij grootschalige propaganda liet liegen, vandaag de dag zelfs op internet. Hij liet weten dat het dorp met spoed ‘ontdekt’ moest worden, want het was schilderachtig, historisch rijk, en cultureel een lustoord. ‘Schilderachtig’ betekent bij ons in de praktijk een klont ongelooflijk smalle stegen met het hellingspercentage van de Mont-Ventoux en een plaveisel dat een verzwikte enkel of erger garandeert. Geen streep zon, zelfs niet in de Grand’Rue, die zo heet omdat voetgangers daar elkaar in elk geval nog kunnen passeren, mocht men bereid zijn de buik in te houden. Riskant is ook dat je geneigd bent naar boven te loeren waar over het algemeen gedateerd ondergoed aan krakkemikkige rekjes te drogen hangt.
In kunstzinnige kring is dit is kennelijk als ‘pittoresk’ te verdedigen. In elk geval is het zo dat des zomers veelal gestrooihoede kladschilders van de internationale bijstandsacademie voor artistieke brekebenen de straatjes verder versmallen door er plaats te nemen achter opvouwbare design-ezels van gesjeesde rollator-ontwerpers, die een lucratief gat in de creatieve markt hebben ontdekt. Om de een of andere reden hebben hun cliënten een uitgesproken voorkeur voor het portretteren van dat wasgoed, maar het valt nog niet mee een bh aan een Tomado-rek overtuigend op het linnen te kwakken als er op de een of andere manier toch ook nog dat zogenaamd bijzondere licht van de Provence bij moet. Overigens is een beetje zonnebril voldoende om dat door Van Gogh zo bewierookte licht tot normale proporties te degraderen. En de zwakste artiesten dragen geen strohoed, maar -nog erger- een alpinopet als handelsmerk.
Onze culturele rijkdom waar de burgemeester zo opgewonden over kan doen, betreft de facto één burgermanswoning, die ooit een tijdje onderdak bood aan een beeldend kunstenaar die zelfs buiten Frankrijk een zekere faam geniet, Max Ernst. Zijn oude Mercedes rijdt nog rond, thans bestuurd door de hoogbejaarde ex-eigenaar van het voormalige hotel-restaurant dat al 10 jaar dicht is, maar niettemin nog in een reeks van gidsen wordt aanbevolen. Dat ons dorp iets van historie te bieden zou moeten hebben, snapt iedereen die langsrijdt, de huizen staan krom van de reuma. Naast het café hangt een plakkaat, waarop vermeld staat dat er hier zoveel eeuwen geleden ook al mensen huisden. Gelet op hun planologie kennelijk geen zonaanbidders, wel vechtersbaasjes die niet maalden om een oorlogje meer of minder. Geen idee of ze aan het front ooit iets van betekenis voor elkaar hebben gekregen, ik vermoed van niet. Als vrijetijds-ondernemers in elk geval niet meer dan het parfumfabriekje dat allang op de fles is.
Toen ik in dit dorp kwam wonen, had geen toerist er iets te zoeken. Een kwart eeuw later is des zomers de zwerm vakantievolk nu zelfs al te omvangrijk om ze desnoods met behulp van een nucleair aangedreven flitsspuit te verjagen. In ‘het seizoen’ valt er op loopafstand van het café amper meer te parkeren. Als stamgasten slaken we een zucht van verlichting zodra het 1 september is: eindelijk, de toeristen zijn opgerot. De destijds ongerepte heuvels zijn nu volgebouwd met reusachtige suikertaarten, ’tweede’ huizen zoals Jan des Bouvrie die graag komt inrichten. De geur van de lavendel legt het ’s zomers af tegen de stank van op zeven verschillende manieren verbrand barbecue-vlees. Het geblèr uit de zwembaden en de boembox-pokkenherrie duren tot ver na middernacht.
De burgemeester is ondertussen al een paar keer herkozen. Dat is terecht. Hoeveel politici maken hun belofte waar dat ze voor werk zullen zorgen? Maar van mijn dorpje is niets meer over. Tot gisteren overwóóg ik alleen nog een tweede emigratie. Tot ik vanmiddag op de Chemin-sous-Ville ineens moest remmen voor een spiksplinternieuw stoplicht, hét symbool van de wereld waarvoor ik op de vlucht was. En ben. Ingehaald door de tijd weet ik nu zeker dat ik elders op zoek moet naar kalmte, rust, stilte en natuur -noem het beschaving-, die gedroomde combinatie van een kwart eeuw geleden in de Provence. Ik ben verslagen, de nederlaag valt niet weg te poetsen. Ik heb zojuist offertes aangevraagd bij internationale verhuizers.
Peter Hagtingius is hoofdredacteur van Côte&Provence