1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Morimond

1 mrt, 2013 Onderdeel van pensées

Column door Caspar Visser ’t Hooft

Wie gaat er nu op een weekdag eind februari rondrijden door een onaanzienlijk achterafgebied in het Oosten van Frankrijk, en dat terwijl het buiten ijzig is en de lucht van een egaal bewegingloos grijs? Wie? Ik.

Een kleine omweg op de weg naar het Zuiden. Bij afslag 8,1 verlaat ik de snelweg, bij afslag 8 kom ik er weer op. Dat is alvast 2 à 3 Euro minder betaald bij de payage van Dole waar ik voor de nacht een kamer heb gereserveerd. En dat is vooral een bezoekje aan de bescheiden resten van wat ooit een van Europa’s meest roemrijke abdijen was: de abdij van Morimond.

Resten onder de sneeuw

Heengaande, een kleine week eerder, sneeuwde het in die streek. De velden op het eenzame plateau de Langres, en daarna in de Haute-Marne en Lotharingen zagen wit. Zwart staken de boomcoulissen, die langzaam voorbij golfden – soms dichtbij, soms ver weg – er tegen af. Op een houten paaltje dat ergens op een akker boven de sneeuw uitsteekt, zit een havik. Op een ander paaltje een kraai. In het wit – een wit dat wit blijft ondanks de invallende avond – fonkelt een eerste lichtje. Wie woont daar nou?

Nu was de meeste sneeuw weg. Alleen voor de bosranden ontrolden zich nog witte tapijten. De glooiende weilanden zagen dofgroen, de akkers bruin, alles onder een lucht van lood. De resten van Morimond bevinden zich in een klein dal dat aan drie kanten door een beginnend bos wordt omgeven. In dat dal bleek nog een flinke laag sneeuw te liggen – sneeuw die langzaam verschaalde. En die resten? Niet om over naar huist te schrijven (en toch…): een kleine kapel die duidelijk nieuw is, daarachter de rest van een poortgebouw en verderop, aan de kant van een weggetje met ‘verboden toegang’, een lelijke fabriekachtige loods die aan één zijde een reeks opgevulde boogramen vertoont met erboven klassicistische motieven. Alles duidelijk 18e eeuws. Hier en daar, terzijde van het weggetje, onder de wortels van de bomen, glimmen brokkelige stukken grijze muur. Aan de overkant van het besneeuwde dal – waar, naar ik vermoed, vroeger het grootste deel van de abdij stond – zie ik op een klein stukje grasland, halverwege de helling, een schaap. Ik hoor het blaffen van een hond. En ook een electrische zaag. Ze onderstrepen de stilte, als wanneer je aan iemand vraagt om op de foto te gaan staan enkel en alleen om daarmee de grootte van een gebouw of natuurfenomeen achter hem te doen uitkomen. Stilte…

De cisterciënzers

‘t Is dat ik net een boek lees over de tijd van de Romaanse bouwkunst, en daarom ook over een van de groten uit die tijd, Bernard van Clairvaux, en over de cisterciënzerbeweging die hij begon. Morimond was een van de vier dochterabdijen van Cîteaux, naast La Ferté, Pontigny en Clairvaux. Deze vier dochterabdijen hebben zich op hun beurt over heel Europa uitgezaaid, Morimond stond aan het hoofd van zo’n dertig kloosters, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Spanje, in Duitsland, tot in Bohemen en Hongarije. Door deze uitzaaiingen heeft de geest van Cîteaux (van Cîteaux komt het woord ‘cisterciënzer’) zijn stempel op heel de christelijke wereld gedrukt. Ik heb het over de Middeleeuwen, en met name over de elfde, twaalfde en dertiende eeuw. De geest van Cîteaux werd gekenmerkt door wereldverzaking en contemplatie. De cisterciënzermonniken zochten voor hun nederzettingen de meest afgelegen oorden op, ‘woestenij en horror’ noemden ze de diepe bossen en stenige vlaktes waar ze hun abdijen bouwden, in een uiterst sobere stijl. En daarom zo mooi. Ze waren meesters in de boekverluchting. Hun bibliotheken bevatten de prachtigste voorbeelden van miniatuurkunst. Hun dagen waren opgedeeld volgens een ijzeren discipline, dat wilde hun ‘regel’: metten, nonen, vespers, aanbidding, stille arbeid, zieken- en armenzorg. Alles ter meerdere glorie van de Schepper en Heiland. Overal waar ze zich vestigden waren ze als een bron van waaruit vrede, beschaving en menselijkheid vloeiden – in een wereld vol geweld, angst en nood.

Dit lees ik. Moet ik het geloven? Of moet ik wereldwijs doen en sneren? – Die man stelt het allemaal te mooi en zoetelijk voor… Hij vergeet…

Een waardeloos boek

Waarom zo iemand als Umberto Eco zoveel lof wordt toegezwaaid? Ik begrijp het niet. De naam van de roos – ja, hij heeft met die better-than-bestseller naadloos, maar dan ook naadloos, de tendens gevolgd. Sneren op het kloosterwezen. En de grote held is iemand die alle religieuze onzin doorprikt en voor wie alleen bestaat wat je met je eigen ogen ziet: de nuchtere empiricus. We zaten erop te wachten, op dat boek! Er zijn haast geen monniken meer, maar toch is het hoogste noodzaak dat we, zelfs twee-en-een halve eeuw na Voltaire, van hun drukkende, nefaste invloed worden bevrijd. En dat is de heilige taak van onze ridders van het toetsenbord, dat ze het christelijke ‘obscurantisme’ blijven bestoken, als Joris de draak. O ja, en de beste tactiek is ironie en wereldwijsheid: ach, die benepen moraalridders, gefrustreerd in de gezonde seksuele (inmiddels pornografische) zelfontplooiing, sneu en hypocriet. Tja, wat wil je? – het is nu eenmaal zo dat schoppen tegen klooster en kerk en geloof een cliché is geworden, een ‘must’ in de literatuur, een tendens, meer dan een tendens: een dogma. Wat heeft het voor zin je erover op te winden? Toch zeg ik: zo’n boek als De naam van de roos, dat beklijft niet. Daar is het te braaf voor. Te naadloos tendentieus.

Vrede

Nee, de bevolking van de streek waar zo’n groep cisterciënzermonniken zich kwam vestigen, moet hun aanwezigheid als een geruststelling hebben ondervonden. Ze leefden teruggetrokken, maar niet met de rug naar de mensen toe. Integendeel, men wist dat daar, in de diepte van dat woeste, horribele bos, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s nachts voorbeden werden gezongen. Dat daar heil en zegen over de wereld werd afgesmeekt. Ja, wat moet het een houtsprokkelaar, die zich een eindje in dat bos had gewaagd, troostrijk in de oren hebben geklonken, het getingel van dat klokje, verderop, achter muren van sparren en struikgewas, dat de vesper aankondigde.

Sinds de revolutie klinkt dit klokje niet meer.

Contrasten

Een merkwaardig contrast, deze vrede, waar de hele omgeving in deelde, en de vlammende pleidooien ten gunste van de kruisvaart die de oprichter van de cisterciënzerbeweging, de grote Bernard de Clairvaux, ten beste gaf. Een christendom dat zich strijdbaar opstelt, verraadt het niet zijn Heiland, die weerloos was en op die wijze overwon? De eeuwige valkuil. Een rooms-katholieke kerk die de misdrijven in eigen kring verdoezelt om maar de schone schijn op te houden, in plaats van zich weerloos aan de wereld over te geven en te bekennen: wij zijn ook maar mensen. Een bepaald soort protestanten die met geschreeuw en lawaai en halleluia-geroep van Christus een hype-figuur maken en die daarbij vulgaire concurrentietaal uitslaan (en concurrentie is oorlog): kom erbij, met hem wordt je een ‘winner’. De eeuwige valstrik. Een van de dochterabdijen van Morimond was het klooster Santa Maria la Real de Fitero in Navarra. De abt van dit klooster, Raimundo, was op zijn beurt de oprichter van de militaire orde van Calatrava. Ja, dezelfde orde die zo’n grote rol zou spelen in de Spaanse reconquista. Er gingen na de oprichting van deze orde, in 1164, nog geen tien jaren voorbij of hij telde al zo’n 20.000 ridder-monniken, klaar om met het zwaard in de hand de Moren steeds verder naar hun laatste verschansingen in het Spaanse Zuiden terug te drijven. Morimond, grootmoeder van Calatrava. Ik zie gigantische forten voor me, op barre Castiliaanse hoogplateaus, gele steppen, paarse rotsen, onder een felle, stekende zon. Een contrast met dat kleine dal, half besneeuwd, en die paar resten, met die hond die ergens blaft, en die electrische zaag, en die kille, grijze lucht! Alles wat over is, nadat in naam van een vrijheid, gelijkheid en broederschap waar we nog steeds op wachten de revolutionairen de roemrijke abdij sloopten (Ecrasez l’infâme!). Wat de stenen betreft, de mensen in de naburige dorpen mochten zich komen bedienen. Maar voor hen gebeden wordt er niet meer.

Of toch, elke zaterdagavond en zondagochtend door de plaatselijke pastoor en zijn getrouwen?

Reageer