1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Weg van de wegen

11 dec, 2013 Onderdeel van paysages

Column door Caspar Visser ‘t Hooft

Niets zo teleurstellend als wanneer je een lange wandeling maakt door een streek die je uit hebt gekozen vanwege zijn eenzaamheid en je onverwachts op een grote weg stuit. Had je maar beter op de kaart moeten kijken! Goed, ik weet het – niet gedaan – stom. Maar de teleurstelling blijft. Die rotwegen overal, ze maken dat het hele land is opgeknipt! Zelfs het wijde Frankrijk. Het ergste zijn natuurlijk de snelwegen, omdat je ze niet kunt oversteken – ja, of je moet naar een stadsagglomeratie toe, want alleen daar heb je bruggen die erover heen zijn gespannen. Maar dat wil je nu juist niet, naar zo’n agglomeratie. Je wilt mijlen en nog eens mijlen kunnen zwerven weg van alle steedse en voorsteedse gedoe-aan-je-hoofd. Ik heb wel eens te doen met de dieren. Die hebben we toch maar mooi opgesloten. Als ze gewone wegen oversteken, stellen ze zich aan het gevaar bloot overreden te worden, maar wat wellicht erger is: we hebben hun leefgebied verkaveld. De snelwegen scheiden de kavels. Die fiere hertenbok wiens voorouders zich in koppels nog vrijelijk konden verplaatsten van het statige park van Chambord naar het dichte kreupelhout van de Puisaye, met haar talloze sombere vennetjes (waar Colette zo mooi over schrijft) en terug, via de Sologne van de Grand Meaulnes – het arme dier ! al gauw houdt de A77 hem tegen. En mocht hij toevallig een ecoduc vinden (je hebt er per snelweg zo één of twee, en dat is veel te weinig), dan stuit hij vervolgens op de A6. Hij zit gevangen in een driehoek waarvan de zijden (dat wil zeggen de A77, de A10 en de A85) elk een lengte van ongeveer zeventig kilometer bedragen. Dat is niets voor een hert, en dat is ook niets voor een mens – althans niets voor mij.

Wegenatlas

Een idee! Ik sla de Michelin-wegenatlas van Frankrijk open en ik ga voor mijn bloedeigen plezier eens kijken waar zich in Frankrijk de meest uitgestrekte “kavels” bevinden. Een mooi lijstje voor eventuele, toekomstige vakantiebestemmingen. Makkelijk, de snelwegen zie je meteen: een driedubbele lijn, rood, geel, rood. De nationale wegen ook: een dikke rode streep. Een oogopslag volstaat om meteen hele gebieden van Frankrijk uit te sluiten: het Noorden, Normandië, de Parijse regio, Bretagne, de Vendée. Teveel van die elkaar kruisende lijnen en strepen, en te dicht op elkaar. De hoge bergen – Alpen, Pyreneeën – tel ik niet mee. Voor die streken is het geen kunst om grote kavels te bevatten, in hele stukken berggebied is het domweg onmogelijk wegen aan te leggen. En trouwens, waarom zou je? Er wonen nauwelijks mensen. O nou, dan ga je toch dààr naar toe, wanneer je zo nodig al dat gedoe met mensen wilt ontlopen? Antwoord: doe ik al, maar ik ben nu even geïnteresseerd in eenzame streken die op landelijke wijze vlak, of althans licht glooiend zijn. Wat ik ook niet meetel, zijn militaire exercitieterreinen. Die zijn vaak bijzonder uitgebreid, ze behoren zo te zien tot de grootste kavels, in het departement van de Marne, in de Landes… Wat blijft er over?

De arme Champagne, Argonnen

We blijven vooralsnog in de Marne, departement waarvan de oppervlakte min of meer overeenkomt met de Champagne pouilleuse (zo luidt de oude streeknaam). Pouilleux wil zeggen “wie vlooien heeft”, of meer in het algemeen “arm”. De arme Champagne strekt zich uit tussen Rethel in het Noorden, Troyes in het Zuiden, met middenin Chalôns-en-Champagne: eindeloos plat, hoogstens zacht golvend land, waar sinds vijftig jaar intensieve, gemechaniseerde graanverbouw wordt bedreven. Het enige waar de blik zo hier en daar aan vast blijft haken zijn silo’s, en ook lage heuvelkammen, wit van het krijt, waarboven zwarte dennen hun getourmenteerde takken uitspreiden. De dorpen hebben iets van de afgedankte kartonnen coulissen van nepdorpen voor cowboyfilms. Een triestheid! Maar de kavels zijn groot. Je kunt er makkelijk twee uur recht voor je uit lopen (bereken ik aan de hand van de schaalaanduiding) zonder ook maar het kleinste weggetje over te hoeven steken. En dat is veel – tegenwoordig. Andere streken? Ja, ik kom grote kavels tegen in de Argonnen, dat is het heuvelige bossenmassief dat de overgang vormt van de Champagne naar de Lorraine – een streek die een en ander bij mij oproept omdat het voorkomt in een geliefd kinderboek van mij, De weg naar Waterloo, van Karl May. Von Greifenklau, Margot, de baron de Ste Marie, Napoleon in hoogsteigen persoon… Het is ook de streek waar de arme Lodewijk XVI en Marie-Antoinette werden aangehouden op hun vlucht naar het Duitse rijk, gebeurtenis die Ettore Scole zo prachtig heeft verfilmd (La nuit de Varennes).

Doubs, Jura, Cantal, Lozère, Alpes de Haute Provence

We dalen verder zuidwaarts af. Ik zie dat sommige bossen in het Oosten van Frankrijk nauwelijks door gewone wegen worden doorkruist. Hoogstens door de soort wegen die alleen boswachters en jagers mogen gebruiken (rode stippellijnen). De Forêt de Chaux bij Dole, de Forêt du Mont Noir in het departement van de Jura. Meer in het midden van het land, heb je de Cézallier, die ongeveer vijftig kilometer ten zuiden van Clermont-Ferrand begint. Ook een uitgestrekte kavel, waar je misschien wel drie uur recht voor je uit kunt lopen zonder een weg tegen te komen. Een hoog, eenzaam plateau. Ik herinner het me van de reizen die ik maakte, destijds, dwars door Frankrijk, van Nancy naar de Pyreneeën. Het was vaak in de winter. Na Clermont-Ferrand kom je op de mooiste snelweg van de wereld (gratis op de koop toe), de A75 naar Montpellier. Tja, als er dan snelwegen zijn… Een uur lang zweef je voort op duizend meter boven de verre zeespiegel. Links en rechts golven bedaard de glooiingen van het hoge land je voorbij. Het wordt al donker, de laatste roze schijn zakt weg in kil grijs. Hier en daar fonkelen lichtpuntjes. Op een bruin bord langs de weg staat Cézallier. Ik kijk naar rechts: in de spleet tussen twee lang uitlopende heuvels piept een stukje pikzwart tafelblad. Geen lichtjes, niets, zwart. Nog zuidelijker, aan de andere kant van dezelfde snelweg heb de Montagne de la Margeride: uitgestrekte gebieden met niets. En dan kom je op de Causses. Stenen, stenen en nog eens stenen. En tot voor kort wolven. Causse de Sauveterre, Causse de Méjean, Causse Noir. Ik hou op. Nog even melden dat je natuurlijk uitgestrekte kavels hebt in de Landes (Mes pins, mes pins! – zeggen de erfdochters uit de romans van Mauriac). En toch nog even over de Alpen, om te zeggen dat de meest eenzame gedeelten niet de hoogste zijn, daar waar je de drie- en vierduizenders hebt, maar dat ze lager gelegen stukken bestrijken, met name in het departement van de Alpes de Haute Provence, bij Digne.

Zwerven op zoek naar…

Op zoek naar wat? O ja, wanneer ik op de kaart midden in zo’n wegenloze kavel ergens drie bolletjes zie staan, dan gaan mijn voeten jeuken, zoals dat heet, en tegelijk wordt het weldadig week in mijn bovenkamer. Veel gedoe dat mijn hoofd belaagt, met steekjes et prikken, dat in de vorm van puntige scherven er tegen aan schuurt, daarbij akelige iiieee-geluiden maakt als krijtjes op een zwart bord (kortom gezeur aan mijn hoofd), valt weg. Over blijft vrije, onbekommerde verbeelding. Als toen ik een kind was, sprookjes van Grimm en Andersen las, Bruintje Beer, andere lievelingsboeken – klassieke kinderboeken die mijn moeder voor ons uitzocht, omdat ze er als kind zelf van had genoten en ze dat trouwens nog steeds deed… Die drie bolletjes verwijzen naar een ruïne. Drie zwarte bolletjes naar een bezienswaardige ruïne, drie met wit ingevulde bolletjes naar een ruïne die de mensen van Michelin minder interessant vinden – en ik juist daarom wél. Ruïnes waar haast niets van over is, een middeleeuws kasteel, een abdij, een oude kapel – en geen weg er naar toe! Vreugdeloze scheelkijkers beginnen meteen over spoken te zeuren. Onzin! Het is juist daar, op die eenzame plekken, ruïne of geen ruïne, dat mooie dingen kunnen gebeuren. Een klein vogeltje komt op je schouder zitten en fluistert een geheim uit lang vervlogen tijden in je oor. In de diepte van het woud komt een groot, koninklijk hert je tegemoet, met in zijn gewei een spreuk. Bij een bron zit een schone jonkvrouw al zingend haar golvende haar te kammen. Ze stopt je met een stralende glimlach een gouden sleutel in handen. Je stuit op een hoge, brokkelige muur. Erop zit een kabouter, hij kijkt je zwijgend aan, wijst naar rechts. Je loopt verder, het bos maakt plaats voor een hoge stenige vlakte. We lopen, we zwerven, dieren, goede feeën, lelijke trollen, edele vogelvrij verklaarden, wijze oude mannen met lange baarden, vrome monniken, geharnaste ridders, dwaze heiligen, minzame koninginnen – ze geven ons woorden mee, en dingen (gratis – dat moet je er tegenwoordig bij zeggen), woorden, dingen waarmee we verder kunnen, steeds verder, naar…

En dan zo’n rotweg.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reageer