1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Le blanc et le noir

16 feb, 2014 Onderdeel van paysages

Column door Adriaan van Dis

Parijs is de grootste Afrikaanse stad buiten Afrika. (Groter dan Londen, heb ik me laten vertellen.) Volgens een zieneres uit Friesland zou ik in mijn vorige leven een Afrikaan zijn geweest, dus ik kan hier aardig mijn oude hart ophalen. In mijn huidige leven reisde ik vroeger graag en veel door Afrika, maar vandaag de dag ligt Afrika maar een paar metrohaltes van huis. Sahara of Sénegal sur Seine kent vele wijken waar Afrikanen wonen of bijeenkomen, ook binnen de périphérique: Château Rouge, Chateau d’Eau, la Goutte-d’Or, de markt bij Barbès-Rochechouart, Belleville, het park van Buttes Chaumont.

Château d’Eau is mijn vrijdagmiddagfavoriet. Die dag ruikt de buurt halverwege de Boulevard de Strasbourg naar wassen en watergolven en knippen en vlechten. Naar kokos en mango. Zoet, heel zoet. De ramen van de kapperszaken zijn beslagen, de koffiehuizen puilen uit en in alle restaurantjes pruttelt de kookpot. Onder de grond, in het metrostation met dezelfde naam, wachten tientallen jongens de vrouwen op om ze de beste kapper aan te praten. Niksnutten zijn het, maar swingende niksnutten, in de mooiste trainingspakken, liefst wit of roze, met stoere glimmers om pols en hals. Ze rappen hun prooi naar de vlechtende vingers: ‘Jij bent zo mooi dat alleen mijn zuster goed genoeg voor je is. Zij kan met haren toveren!’ Moeder, nicht, hele families worden bij elkaar gelogen. Geen vrouw loopt alleen de trap op. Boven, op de boulevard, begint het keuren van de etalages, het kiezen van een passend model en afdingen op de prijs.

Elk vlechtwerk vertelt een verhaal. Ben je gelukkig, ongelukkig? Zoek je een minnaar of heb je letterlijk de buik van hem vol? De kapster vlecht het in. Met eigen haar, of valse vlechten, in alle kleuren. Kapsels laten ook lezen waar je vandaan komt, wat je volk is. Het is een oude traditie die in het moderne Parijs sterker leeft dan in de grote Afrikaans steden. Migranten houden het verleden nu eenmaal langer vast – herinneringen zijn hun rijkste bezit. Hoe krachtiger de invloed van het nieuwe land, des te heviger stollen oude gebruiken, terwijl de bakermat zich de nonchalance van vergeten kan veroorloven.

Chateau d’Eau viert de traditie – in het hoofd, op het hoofd. Maar het is ook een buurt waar Parijs en Afrika goed samengaan. Anders dan in de buitenwijken mengen de bewoners zich hier. In de arme banlieues zit ieder in het hok van zijn woede, gescheiden in geslacht, gescheiden in recreatie en gescheiden van Parijs. Château d’Eau biedt werk en heeft geen tijd voor sektarisme. Armoe verdeelt en verveelt, geld mengt sekse en kleur…

Na sluitingstijd, als de bezem door de kapperszaken wordt gehaald, is het in de naastgelegen cafés een komen en gaan van vrouwen die hun haar laten bewonderen. Ik zet me achter een krant en schat de kansen in van de perronjongens die na gedane arbeid azen op een vrolijke nacht. Even later druppelen er een paar buurtbewoners binnen – uit alle werelddelen – en na drie glazen vind ook ik de moed om aan te schuiven. Als de laatste kapsels zijn bewonderd, betreden we gedeeld terrein: de bekerkansen van Paris Saint-Germain en het liefdesleven van de president. Hebben we elkaar eenmaal gevonden en ingeschat, dan komt ook het ongenoegen aan bod – heel voorzichtig. Zwart wint in dit geval en krijgt het hoogste woord…

‘Gisteravond tien keer door de politie gecontroleerd. Twee uur op het bureau gezeten.’ ‘Ik word er gek van, ze moeten mij altijd hebben. Altijd ons.’ Ze praten door elkaar. Met groepsmond.

‘Maar deden jullie dan niks?’ vraag ik.

‘Niks. Ik liep alleen maar. Zat en keek.’

‘Zoals ik?’

‘Ja, zoals jij, maar dan een zwarte jij. Een jij die elke dag z’n papieren moet laten zien.’ (Ze tutoyeren me.)

‘Hoe vaak moet jij ze laten zien?’ vraagt een van de jongens mij.

‘Nooit.’

‘Zie je wel, jouw kleur is je carte d’identité.’

Een roze trainingspak zegt: ‘Ik zat met mijn voeten op de bank in de RER. Papieren laten zien. En een hele nacht mee naar het bureau.’

Zijn buurman in wit trainingspak: ‘Een nacht vast voor voeten op de bank? Alleen daarvoor?’

‘Nee, ik schold ze uit.’

‘Wat zei je?’

‘Hoerenzoon…. Tegen een Marokkaanse agent.’

We lachen. Niet allemaal even spontaan. Ik word weer witter dan ik was.

Buiten vliegen duiven af en aan. Snavels graaien naar vlokken kroeshaar in de goten. Dons voor de nesten. Mijn cafégenoten nemen elkaar op in het vallend avondlicht. Man fluistert iets in het oor van vrouw… Tassen knippen open, lippen krijgen kleur voor het diner. Zwart flirt met zwart. Ik verstijf. Verkeerde carte d’identité. Verkeerd gekleed. Uiteindelijk ben ik toch meer vreemdeling dan zij.

Ik eet die avond alleen. Een boudin noir in mijn deftige zesde arrondissement.

Een paar vrijdagen later zit ik weer in Chateau d’Eau, dit keer vergezeld van een vriend die er zijn schildersatelier heeft. We verschillen nauwelijks in leeftijd, kleur en kleding. Alleen lacht hij gemakkelijker naar kapsters en klanten – hij knipoogt zelfs. Om mijn plaatsvervangende schaamte te verhullen, kan er bij mij nauwelijks een knikje af. Zo houden we elkaar in evenwicht. Al slaat mijn vriend door bij het kiezen van een restaurant. Afrika, Antillen, Brazilië? Niet de kaart telt, maar de dienster. We moeten bij de mooiste naar binnen – een rondborstige vrouw met een bewerkelijk kapsel dat wij niet kunnen lezen. Maar voor haar zijn we een open boek. Ze weet precies wat we willen eten. We krijgen niet eens de kaart en we beginnen met een accélérateur.

Pardon?

‘Een deeltjesversneller. Dat drinken we allemaal in Guadeloupe. U houdt toch van tropische nachten?’ vraagt ze mijn vriend.

‘Eh… Ja.’

‘Ik zie het aan u,’ lacht ze verleidelijk.

Mijn vriend groeit in zijn stoel. Zijn ogen kruipen in de dienster. Zij kijkt naar zijn handen en wijst naar de verfsporen tussen zijn nagelriemen: ‘Bent u kunstschilder?’

‘Nauwelijks,’ zegt hij, ‘ik heb geen inspiratie meer… Ik zoek een goed model.’ Hij kijkt haar aan: ‘Ik heb mijn hele leven op u gewacht.’

Ze kraait het uit.

Beet.

Ik schuif mijn stoel verbaasd naar achter, zo gaat dat dus, zo moet je het doen: vergeten dat je – zoals mijn vriend – zojuist je vrouw hebt gebeld om te zeggen hoe leeg Parijs is zonder haar. Versieren, ik zal het nooit leren.

‘Hoe lang heeft u in Guadeloupe gewoond?’ vraagt mijn vriend.

‘Mijn hele jeugd,’ zegt ze. En ze mijmert over een turkooizen zee, witte stranden en palmen die zich lui naar de wind schikken… O, de vrijheid, de ruimte, de kleuren, die heerlijke lauwe passaat. Haar heupen wiegen als waaibomenhout. Dan recht ze haar rug en herneemt zich. Draaikontje Draai gaat de menukaart voor ons halen.

Er staan dure Franse wijnen op de kaart. Geen wijn uit Guadeloupe? Nee, daar hebben ze alleen palmwijn. ‘En hoe smaakt dat?’vraagt mijn vriend.

‘Geen idee, de enige palmen die ik ken, groeien in le Jardin des Plantes.’

Er valt een vreemde stilte… We spoelen ons verhemelte met brandende rum.

‘Oeps, net zei ik geloof ik wat anders.’

‘U heeft gejokt,’ zegt mijn vriend.

‘Ja, ik kan heel goed jokken. Net als u.’ Ze kijkt quasi beschaamd naar haar aangeplakte nagels, lang en wit, met namaakdiamantjes.

Als we aan het eind van ons diner om een scheutje melk bij de koffie vragen, komt ze met een dampend kannetje aanzetten en maakt ze een gebaar of ze zich zojuist heeft gemolken. Mijn vriend legt zijn hand op de hare, om te danken voor deze liefdevolle daad. Zij wrijft zich nog eens over beide borsten. Ik kan alleen maar met open mond naar haar kijken.

We krijgen nog een accélérateur van het huis. Mijn huig staat in brand. Ik probeer de tropen in me los te laten…praat over Antillen en Afrika. Allemaal geweest. Mijn vriend kwam niet verder dan de ringweg om zijn stad. Maar de dienster wil niks van verre streken weten en ik drijf af naar de Zuidpool. Onder het afrekenen nodigt ze mijn vriend uit de volgende dag mee naar een Afrikaanse bruiloft te gaan. Wel honderd trommels zullen er klinken! Hun handen nemen het gesprek over. Ik zit er voor spek en bonen bij en heb alleen nog maar uitzicht op haar kontje.

Nog diezelfde nacht schijnt hij haar te hebben geschilderd.

Deze zeldzame tekst van Adriaan van Dis verscheen in de bundel Kleurlijn, een boek voor bibliofielen waarvan in 2010 door Stichting de Roos slechts een beperkt aantal exemplaren zijn gedrukt. Adriaan van Dis bood deze tekst aan voor Schrijver in Frankrijk. Adriaan van Dis woont in Parijs. 

 

 

 

  1. 1 Reactie op “Le blanc et le noir”

  2. Door Mieke Bontekoe op 23 feb, 2014

    Wat een juweeltje!
    Zo poetisch.
    Jammer dat het een beperkte oplage was.
    Dank voor deze plaatsing.
    Het deed me ook herinneren aan mijn laatste bezoek aan Parijs. Samen met een vriendin zouden we weer eens een paar dagen Parijs vieren.
    Een goedkoop hotelletje in de buurt van Gare du Nord gereserveerd. Zij komt uit Amsterdam en ik uit Vichy.
    Terwijl ik uit de metro stap en boven kom, denk ik verkeerd te zijn uitgestapt, waan me in Afrika. Rollend met mijn felblauwe koffertje langs kappers, nagelshops, pruikenboutiques, glitterkledingzaakjes, namaaksieradenwinkeltjes. Geweldig, wat een feest. Over joie de vivre gesproken.
    Dank Adriaan.

Reageer