1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Adieu la France, maar niet echt

17 nov, 2014 Onderdeel van paysages

Column door Rudi Wester

Ik sta op het punt mijn huis in de prachtstreek Le Berry te verkopen. In het voorjaar 2015, als de zon weer gaat schijnen. Onlangs zijn de eerste kijkers geweest die – gelukkig- net zo enthousiast waren als ik toen ik voor het eerst de Berry ontdekte in 1999. De rust, de stilte, de ongerepte natuur in een streek waar geen zware industrie is. De kleine meertjes, de bosschages à la Ruysdael, de vogels die elkaar antwoorden in steeds hoger gezang, een auto die eens in de drie uur passeert op het smalle weggetje dat langs mijn huis voert in een bled van een twaalftal huizen waar toch nog jonge Fransen wonen: het is het Franse platteland op zijn best. Het is een arme streek ook, altijd al geweest. Een paar boeren die hun koeien steeds moeten verweiden omdat ruilverkaveling een vies woord is voor een boer die aan zijn terre verknocht is. De enige boer in mijn hameau in Boischaut, het zuidelijkste puntje van de Indre waar die in de Creuse overgaat, heeft zijn koeien al aan de wilgen gehangen omdat hij gèk werd van het invullen van de stapels papieren voor het aanvragen van Europese subsidies. Hij is toch zeker geen administrateur! Nu verbouwt hij eigenhandig zijn schuren tot gîtes, maait het gras op zijn tractor voor mensen zoals ik, renoveert hij huizen alsof het niets is en is gelukkig, want hij is VRIJ. Het is hard sappelen, zoals voor iedereen in de Berry. Ze leven van hun moestuin – het ideaal van onze staatssecretaris Jette Kleinsma- en het overschot ervan verkopen ze op de zaterdagmarkt van La Châtre, de dichtstbijzijnde ‘grote ‘(5000 inwoners) stad, en klagen over het waanzinnig grote aantal supermarkten aldaar: de Lidl, de Intermarché, Carrefour, Aldi, Super-U.

Maar er zijn gelukkig nog veel slagers met het heerlijke vlees van de Charolais koeien, veel bakkers, twee boekhandels, vier pharmacies, cafés, restaurants en zelfs een bioscoop. Maar voor hoe lang nog? Het Franse platteland verandert in hoog tempo, ook door de toegenomen internetcratie. Pas drie jaar geleden kon ik hier eindelijk Wifi krijgen, toch een must voor elke schrijver. En mèt mij vele anderen, dus nu bestellen ze er lustig op los via internet. De pakjes worden nog keurig bezorgd door de postbode, die elke ochtend om elf uur in zijn gele autootje voorbij zoeft. Maar voor hoe lang nog? De postkantoortjes in de nabijgelegen dorpen Crevant en Pouligny-notre-Dame, waar je tijdens het wachten altijd alle nieuwtjes uit de streek hoorde, moeten sluiten. Ah madame, c’est grave, c’est une catastrophe. Hoe moet het nu met al die oude mensen voor wie de facteur de life line naar de wereld was? Die brood en vlees voor hen meebracht en brieven zonder postzegel mee terug, want de afrekening kwam later wel?

Het leven op het Franse platteland kalft af voor die arme oudjes, maar voor de jongeren met internet wordt het gemakkelijker. En voor de Nederlanders en Engelsen, die hier oude huizen opknappen waar de Fransen zelf het geld noch de aandrang – een oud huis is achteruitgang, een nieuw modern huis juist vooruitgang- voor hebben. In de Berry is men in elk geval erg gelukkig met de Nederlanders die oude huizen weer in ere herstellen, hier geen Dutch Go Home. En de Berrichons zijn zeer hartelijk en gastvrij, in tegenstelling tot wat de meeste Fransen denken. Ik herinner me nog dat ik, toen ik in Parijs het Institut Néerlandais bestierde (2003-2009), wel eens in chic Parijs gezelschap zei dat ik een huisje in de Berry had. Ongeloof alom. Hoe kon ik wonen in een omgeving met zulke achterlijke mensen zonder enige beschaving? Die stuurs en rébarbatifs waren? Het tegendeel is waar. Goed, je moet wel redelijk Frans spreken en de Berrichonse tongval begrijpen. Maar dan zetten ze hun hart wijd voor je open. Zo kon ik Beau Berry. Leven in het hart van Frankrijk (Prometheus, 2004) schrijven. Dankzij die paar inwoners van ‘mijn’ gehucht, een wereld in het klein, die met mij spraken over dezelfde verdrietige dingen als het verlies van een kind, echtscheidingen en een moeizaam bestaan als in de grote wereld. Maar ook over de veerkracht van mensen die leven met de natuur en er gehard door raken. Ze gaan door. Altijd. Ze moeten wel.

Maar nu ga ik de Berry verlaten. Waarom? Ik wil eindelijk mijn biografie over schrijver, oud-Spanjestrijder en ex-communist Jef Last (1898 – 1972) eens afmaken, en daarvoor moet ik regelmatig de archieven induiken van het Letterkundig Museum in Den Haag en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Persoonlijke archieven zijn nog niet gedigitaliseerd, dus dat gaat moeilijk via internet uit de Berry.

Maar ik zal ze missen, mijn Berrichons. Ik zal het missen, het leven in Frankrijk.

Eerst in dat huis in de Aveyron dat mijn echtgenoot en ik in 1983 kochten voor 4000 gulden. Een krot, dat we met behulp van veel vrienden opknapten en voor wie ik eindeloos veel maaltijden fabriceerde, overgoten met de heerlijkste streekwijnen en altijd eindigend met kleine glaasjes door de buren legaal gestookte eau-de-vie. Helaas moest ik het bij mijn scheiding in 1991 aan mijn echtgenoot laten.

Maar een huis in Frankrijk bleef mijn droom, al wilde ik niets meer opknappen en ook niet langer dan acht uur rijden vanaf Amsterdam. Ik nam een passer en trok zo een cirkel van 800 kilometer. Departementen waarvan ik nog nooit gehoord had, kwamen voorbij: Indre, Creuse, Loir-et Cher, Cher. Veel huizen zag ik ook, waar nog van alles aan moest gebeuren. Quod non. En zo werd het een voormalige gîte in de Berry. Een gouden greep, want ik kon meteen de schilderachtige longère betrekken, de zon schijnt er veel en het regent er minder dan in het gebied rond de Loire. En – voor mij een noodzaak -: er wonen nauwelijks Nederlanders, al zijn het er wel wat meer geworden door mijn boek. Maar het is geen Morvan, Dordogne of de Ardèche, bij lange na niet.

Het hoogtepunt van wonen in Frankrijk was voor mij mijn periode als directeur van het Institut Néerlandais, tevens ambassaderaad voor culturele zaken aan de Nederlandse ambassade in Parijs. De vierde verdieping van het Institut, gelegen 121 rue de Lille, was bestemd als ‘ambtswoning van de directeur’. In het begin durfde ik tegen de in het algemeen kleinbehuisde Parijzenaars niet te zeggen hoe groot het was (230 m2), maar al snel kwam iedereen erachter omdat ik steevast na vernissages buffetten aanrichtte voor vaak 60 man, dankzij de fantastische kookkunst van receptioniste Franky. Franse museumdirecteuren en galeriehouders vermengden zich moeiteloos met Nederlandse kunstenaars en museumdirecteuren. Na debatten, muziek- en literaire avonden zetten de discussies tussen kunstenaars van beide landen zich voort aan mijn eettafel, die plaats bood aan zestien mensen. Mijn vierde etage kreeg al snel naam in Parijs als salon culturel, en dat was precies wat ik wilde: in een ontspannen sfeer de banden tussen cultuurdragers uit Nederland én Frankrijk aanhalen en verstevigen. De activiteiten van het Institut zelf, of dat nu debatten waren over de slavernij, tentoonstellingen van fotografie of van Rembrandt-tekeningen, concerten met Nederlandse trio’s of quartetten (meer konden we niet bergen), trokken jaarlijks meer dan 50.000 Franse liefhebbers van Nederlandse cultuur. En dan heb ik het nog niet eens over de lessen Nederlands aan ruim 700 Fransen per jaar. Het waren dan ook de Fransen die het felst protesteerden tegen de sluiting van het Institut door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 31 december 2013. Het heeft niet mogen baten, dat prachtige Institut Néerlandais is niet meer.

Het is voorbij, voorgoed voorbij. Adieu la France. Maar niet echt natuurlijk. Parijs blijft nog altijd trekken en ik heb er veel vrienden gemaakt. Mijn kinderen hebben het huis van hun vader geërfd in de Aveyron. En o ja, die eerste kijkers waren geen kopers, ze prefereerden de Morvan. Dus ik zit er nog. Maar mocht u serieuze belangstelling hebben voor mijn prachthuis in de Berry, mail dan r.i.wester@upcmail.nl. Want helaas, wat moet dat moet.

Maar Frankrijk blijft in mijn hart. Voor altijd.

 

Rudi Wester studeerde Franse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ze was literair critica bij Vrij Nederland en Trouw, en redactrice van Hier is …. Adriaan van Dis. Ook was ze directeur van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (1991-2003) en van het Institut Néerlandais (2003-2009). Van mei 2012 tot eind 2013 was ze artistiek directeur om van haar geboortestad Leeuwarden European Capital of Culture te maken in 2018, hetgeen is gelukt. Ze stelde 18 boeken samen met de beste reisverhalen van Vlaamse en Nederlandse auteurs voor uitgeverij Contact, Frankrijk! (Prometheus, 2004) en Parijs (idem). Ze schreef Beau Berry (Prometheus, 2004), Schrijver in Frankrijk (Contact, 2004), Honderd helden uit de Nederlandse en Vlaamse literatuur (Prometheus 2005, samen met Inez van Eijk) en Vriendinnen van vroeger, vrouwen van nu (Arbeiderspers, 2012). In 2000 is ze onderscheiden als Officier dans l’ Ordre des Arts et des Lettres en in 2001 als Ridder in de orde van Oranje-Nassau.

 

 

 

 

 

 

 

 

Reageer