Zevensprong
24 nov, 2014 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Wanneer ik een boekhandel binnenstap, dan ga ik altijd even bij de kinderboeken kijken. Of mijn oude lievelingen er nog staan. Ik zoek naar Alleen op de wereld – staat er niet. Ik zoek naar Nils Holgersson. Staat er niet. De scheenpsjongens van Bontekoe. Ook niet. Maar wat lezen die lieve kinders dan wel? Kaften die me niks zeggen. Ha! – toch: De zevensprong. Van Tonke Dragt. Ja, dat was nog eens een fijn boek! Ik zie me het nog lezen. Mijn grootvader kwam die middag bij ons op bezoek. Hij was al beneden. Ik moest natuurlijk goedendag komen zeggen. Ik hoorde ze roepen: “Caspar! – kom je?!” Nog anderhalve bladzijde, en dan was het boek uit. Zonde om deze allerlaatste rit te onderbreken. Dat verhaal van die zevensprong in het bos, met die paal met zeven borden waar iemand een draai aan had gegeven zodat die borden niet meer in de goede richting wezen, met alle verwarring die dat teweegbrent – verwarring die natuurlijk op een spannende intrige uitloopt, alles een beetje geheimzinnig. Ik herinner me een jonge brozem (mengsel van brommer en nozem), een graaf van Grisenstein, bewoner van een griezelkasteel. “Jaha, ik kom! – zo….”
Ruiters in het bos
Wanneer was het, dat ik dat exemplaar van De zevensprong in die Haagse boekwinkel in de kast zag staan? Ik moet er nu aan denken, terwijl ik rondwandel in een mooi, statig bos in de buurt van Parijs en ik een kruising van verschillende paden bereik. In het midden van de open plaats – ja, een viersprong, een paal met vier bordjes. Goed, geen zéven-sprong. Maar het idee is hetzelfde. Prachtige bossen overigens. Hier eiken, waaronder het knetterend droog is en stil, daar, in de hoogte, de parasolkruinen van zwarte dennen (pinus nigra), waar doorheen lichte lucht ruist en suist. In de diepten hoge varens. Ook hellingen van zand. Heide. Hier jaagden vroeger de koningen. Ik zie het voor me: een stoet edelen te paard die daar vanuit de verte aan komt hobbelen. Denk niet dat ze ook maar een duimbreed voor je zullen wijken. Je kunt maar beter zo snel mogelijk opzij springen. De schreeuwerige zie-mij-eens arrogantie van de tegenwoordige celebrities is niets vergeleken bij de aangeboren en daarom zo vanzelfsprekende minachting waarmee die heren en dames, die daar op het pad aan komen galopperen, van boven hun adelaarsneuzen, uit halfgesloten ogen, een fractie van een seconde op je neerzien. En dan maar hopen dat je niet door de meute wild blaffende honden wordt verscheurd. En wat een kabaal opeens! Vooral wanneer de jagermeesters die de stoet omringen op de koperen bazuinen blazen, die ze over hun schouders dragen: tèèèèt – tèèèt! Even later houdt men de teugels in, de paarden steigeren. De stoet is bij een viersprong, of een zevensprong aanbelandt. De honden cirkelen in het rond, kwispelstaartend, druk de bodem besnuffelend. Welke kant gaan we op? Iemand steekt een arm uit – uit wit kant steekt een pols, een hand. Dààrheen – zegt de hand. De koning! En de stoet hoeftrappelt verder, een helling af, verdwijnt achter dofgroen eikenlover: tèèèèt – tèèè – tèèè..è….è
Heilzame desonriëntatie
En dan probeer ik me ook te verbeelden wat er zoal zou gebeuren wanneer we de paal met vier borden, midden op die open plaats in het bos, een halve slag deden draaien. Het houten bord dat naar de vijver wijst zou niet op de vijver uitkomen, maar om een hoge muur die een geheimzinnige kasteeltuin omringt. Wanneer je dan de lange laan naar het jagershuis zou inslaan, zou je in werkelijkheid, na voor je gevoel veel te lang lopen, in het naburige dorpje terechtkomen. Kortom, je zou heerlijk verdwalen. En als we dat nu eens deden met alle wegwijzers van de wereld? Met al die rotborden die de wereld zo saai en voorspelbaar maken. Je wil naar Parijs, en je komt in Parijs. Je wil naar de Alpen, en je komt in de Alpen. Je wil wat je wilt, en je krijgt wat je wil. Helemaal precies dat wat je wilt. Ja, en als we dat eens zouden doen met alle wegwijzers, niet alleen die in de bossen, maar ook die aan de kant van de autowegen – ze omdraaien, ombuigen of domweg uit de bodem rukken? En daarbij iedereen (met uitzondering van artsen, ziekenwagenmensen en brandweerlieden) het gebruik van de tomtom zouden verbieden? Wat zou de wereld er opeens spannend op worden! Reizen met alleen maar wat vage aanwijzingen: de stand van de zon, de hoedanigheid van het landschap, wat de mensen je onderweg zeggen (waarbij ze elkaar natuurlijk tegenspreken)… Gesteld, ik wil naar Lille, ik ben ervan overtuigd dat ik er ben aangekomen, maar in werkelijkheid zit ik in Straatsburg. Ik begrijp het niet, dat uitzicht op die blauwgroene heuvelkam, daar in de verte. In het existentiële moment van dit niet-begrijpen, zit leven! Of gesteld, ik wil iemand opzoeken in Gouda, en hè? – hoe kan dat? Er klopt niets van de straten. Ik loop een café binnen, begin een gesprek met de baas, die natuurlijk ook niets begrijpt. Anderen bemoeien zich ermee, zeggen me dat ik het aan die en die moet vragen, die daar en daar woont, of anders aan die en die… Een hele middag verspild met praten met vreemde mensen. Of juist niet verspild, want wanneer praten we nog met vreemde mensen? Anders gezegd een hele middag gewonnen? ’t Is dat ik niet in Gouda zit, maar in Delft…
Ja, wat zou de wereld dan weer interessant zijn, net als in de kinderboeken. Alleen op de wereld, Nils Holgersson en ja: De zevensprong. Is het niet domweg zo dat een mens een bepaalde mate aan desoriëntatie nodig heeft om te leven. Een leven dat het waard is geleefd te worden. Wat hebben we de wereld onttoverd! En toch, ik hoef maar een goed boek op te pakken – een mooi verhaal, een levendig geschreven historisch relaas, en achter die bomen daar in het bos zie ik mensen lopen, in prachtige kostuums, of voorbij galopperen, te paard…