1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Het godswonder van de mottenballenwinterjas

16 jan, 2017 Onderdeel van plaisanteries

Column door Renée Vonk

Afgesproken in het café vandaag. Dat vergt nu het zo koud is (je woont in de subtropen nietwaar, what about ‘global warming’?) ongeveer de voorbereidingen voor een poolexpeditie. Okay, overdrijven is óók een vak, maar nooit zal ik vertrouwd raken met ijs en sneeuw ‘en Provence’. Sommige dingen horen gewoon niet. Zou ik wel vaker aan de Schepper willen mailen, maar ja, zèlfs geen whatsapp-adres. Ik ben vóór warmte, en de hitte van een ‘canicule’ vind ik al helemaal geen probleem. Heerlijk! Om negen uur ’s avonds pas die salade Niçoise met een fles rosé op het terras, korte broek, hemdje, espadrilles. De Provençe zoals het hoort. De charme van de Elfstedentocht heeft me nooit aangesproken. Tweehonderd kilometer onderkoeld blauwbekken en op je bek vallen door een scheur in het ijs? Met het bevroren oog op een Elfstedenkruisje? Doe maar niet, vond ik al voor ik naar de Provence verkaste. Ik kon goed schaatsen.

En dan krijg je vandaag dus dat: in het relatieve holst van de ochtend naar het café en de doem van het autoruiten krabben. De voiture stond erbij als een kansloze zwerver uit het diepvriestraject van een supermarché.

‘Dit is dus ook de Provence’, dacht ik.

Met die ruitjes kwam het wel in orde, ik heb verstand van poetsen, de Rotterdamse huishoudschool. En daar stond ik dus, vele jaren later en nota bene in de subtropische Provence, gewoon weer ijs te krabben. Ik dacht even aan de geringe Daf 33 van mijn ouders, had ik die maar gehad, was ik sneller klaar geweest. Mijn 4×4 SUV, besefte ik, is een megalomane olifant zodra Sire Winter zelfs in de Provence de macht over neemt. Het duurde drie kwartier voor ik vond: we kunnen de weg wel op.

Ondertussen had ik nagedacht. Dat café in het dorp, waar ik heen moest. Er is een ‘binnen’ met de toog, drie krukken langs de tegenoverliggende wand van het smalle pijpenlaadje, en een tweetal tafeltjes achterin. Maar die zijn doorgaans bezet door de vaste klanten: de overjarige uitbater van het excentrieke mini-antiquariaat ernaast bijvoorbeeld, dat vooral in authentiek vergane landkaarten doet. De madame van de ‘tabac’ tegenover de kroeg, wier winkeltje met sigaretten en kranten weliswaar permanent gewoon open is, maar dáár is het eenzaam en vaste klanten weten haar toch wel te vinden, in het café. De man met de zwarte hoed die echt altíjd aanwezig is en van wie je zou kunnen denken dat hij door Madame Tussauds is uitgeleend, ware het niet dat er af en toe geluid uitkomt. De belote-spelers die zelfs al verstoord opkijken als er iemand het toilet naast hun tafeltje wenst te bezoeken; er zou weleens een kaartje kunnen verschuiven en dan is het spel verpest. Kortom, binnen kun je meestal niet zitten.

Blijft over ‘buiten’. Dat bestaat uit een luifel met een slechts aan de voorkant neergelaten plastic wand, die enige bescherming biedt tegen de elementen. Er zijn wel zijpanelen, maar die kunnen niet dicht, anders mag je er van overheidswege niet roken en dat doen de meeste dorpelingen met enthousiaste overgave. Het is er doorgaans dan ook drukker dan binnen. Wat niet betekent dat de warmtelamp die middenvoor nutteloos hangt te wezen, aan zou mogen: te duur, qua elektra. Wil je in ons Provençaalse Siberië overleven (en het was zo’n dag), dan moet je je erop kleden.

Nadat ik de SUV in gereedheid had gebracht, groef ik er de kledingkast op na en kwam te voorschijn met een enkellange wintermantel die ik zo’n jaartje of twintig geleden in Rome voor een prikje op de kop had getikt. Hartje zomer, het ding hing op een opheffingsuitverkooprek. Ik had ‘m zelfs in geen Romeinse eeuwigheid meer gedragen. Hij leek me bestand tegen de snijdende koude op het caféterras waarop ik voorbereid moest wezen.

“Mooie jas”, vond de kroegbazin bewonderend toen ze de bestelling bracht. “Vintage?”

En ik had het bijna gezegd: “Nee joh, ouwe meuk. Ik bewaar m’n kleren net zo lang tot ze vanzelf weer in de mode komen.”

“Oui, vintage”, ging ik mee, “en nog voor een klein prijsje ook”, voegde ik eraan toe.

Dom.

Ze wilde ook wel zo’n jas,

Ik dacht: als ze van vintage weet, kan ik ook wel over internet beginnen.

Jawel, maar ze had er niks mee. Een beetje loeren op zo’n scherm en allerlei sites afschuimen, ze begon er niet aan. Ik zei dat ze groot gelijk had, ik ben ook geen fan. De eerste slok ‘rouge’ liet qua kamertemperatuur nogal te wensen over. Nog mazzel dat er geen ijsblokje in het glas dreef, hoogzomers vraag ik er bijna altijd om. Tot verbazing en soms zelf verontwaardiging van de terrastoeristen die uit het noorden komen en graag luidruchtig de vinoloog uithangen. Valt er voor mij gegarandeerd wat te lachen, en niet alleen besmuikt. Wat misschien wel een beetje ordinair is. Maar ja, ’s zomers blijft het niet bij één glaasje op het terras, zo bij het apéro.

Het zat me toch niet lekker: hoe, waar, vond ik een wintermantel voor de kroegbazin? Een jas die er een beetje uit moest zien, tweede- of derdehands, vintage! Eenmaal thuis gebeurde het en ik beleefde het als een soort godswonder. Al zal het wel toeval geweest zijn. Een mailtje van Emmaus, dé kringloopwinkel van Frankrijk, initiatief van Abbé Pierre, de beroemdste priester van Frankrijk die het altijd voor de armen opnam. Het bericht was: Emmaus voortaan óók op internet. Ik stelde het déjeuner even uit, de oven moest toch eerst voorverwarmd worden, ik had iets moeilijks bedacht met spinazie en geitenkaas. Ik klikte op Emmaus en na een beetje zoeken had ik twee prachtjassen in het vizier. Enkellang, wol. Vintage? Geen idee. Maar wél bij een Emmaus in de buurt.

Een paar dagen later was ik de trotse eigenaresse van twee lekker warme klassieke mantels die voor mijn postuur een beetje uitbundig uitvielen. Ik reed ermee naar de kroeg die ineens in een paskamer met catwalk veranderde. Monsieur Tussauds en de kaartmannen keken ongemakkelijk toe hoe behalve de kroegbazin ook de dorpsschone die ’s zomers serveert, zich in de occasions hulden. Ik ben geen verkoopster en van gedoe met naald en draad weet ik niks. De jas die de kroegbazin bij wijze van testmodel aan had, leek haar overvloedig als een bungalowtent voor 2 personen. Ik knielde, stuwde hier en daar wat jas omhoog en stelde voor: als je hier en daar nou wat…

“En hij is lekker warm”, voegde ik er als ijzersterk extra verkoopargument aan toe.

Het café klapte aarzelend.

Verkocht. Tegen het doorgeef-Emmaus-tarief uiteraard, ik hoef geen winst te maken en een serieus handeltje zie ik al helemaal niet zitten over de rug van die nobele stichting heen.

De serveerster bleek minder geboeid door seniorenspul. Ik ving bot toen ik een heel verhaal over vintage en mode afstak (ik deed alsof ik er verstand van had) en dacht al met een miskoop te blijven zitten. Maar die van de tabac aan de overkant… ja, die zag er wel wat in. Háár postuur vulde de vintage wèl.

“Past je als een handschoen”, vertelde ik haar tevreden.

Ze bekeek me even wantrouwend, maar ging toch overstag: ‘il faut se garder au chaud’. En ze ging adequaat verpakt buiten op het terras een ‘clope’ (peuk) doen. Passende oplossing, vond ik.

Maar wat absoluut niet past is ijskou in de Provence. Misschien dat onze lieve Heer daar eens een warme wintermantel overheen kan gooien?

 

Renée Vonk is hoofdredactrice van Côte&Provence. Ze is de auteur van de autobiografische roman Opgestroopte mouwen (Kok, 2013) en van de bundel columns en korte verhalen Kijk, Zuid-Frankrijk ! (Grenzenloos, 2015). Zeer onlangs verscheen een vervolg  op deze succesvolle bundel, Kijk, nog meer Zuid-Frankrijk ! (Grenzenloos, 2016)

 

 

 

 

 

 

Reageer