De literaire postdirecteur
13 apr, 2019 Onderdeel van prosesColumn door Renée Vonk
Wat er in dat pakje zat, vroeg de postdirecteur op het dorp toen ik de verdikte envelop door de spleet onder het kogelwerend glas van de balie probeerde door te schuiven. Ging niet, de deur ernaast moest open. Dus wilde hij eerst weten wat ie in handen gedrukt zou krijgen. Ik zie er niet direct uit als terrorist, en we kenden elkaar al wel min of meer van de dorpskroeg, maar ‘regels zijn regels’, zoals hij verduidelijkte, hij mocht geen pakketjes aannemen als de inhoud niet duidelijk was aangegeven. “En als het iets van waarde is moet dat ook gedeclareerd.”
“Een boek”, legde ik schouderophalend uit, “niks bijzonders, zelf geschreven, gaat naar een vriend. Geen bijzondere waarde.”
Hij veerde op. “Een boek?! Van uzelves? U bent schrijver!”
“Mwah, schrijver… Ik schrijf weleens wat op, eens in de zoveel tijd sla ik er een nietje door, en dan heb je een boek.”
De humor ontging hem, hij had een schrijver ontdekt. Een soortgenoot; hij schreef zelf ook! Nou ja, hij had de ambitie. En het talent, dat wist hij zeker. Hij haalde met een geroutineerde beweging de dranger van de deur naast de balie, posteerde zich met mijn pakketje in de hand in de deuropening, en ging er eens goed voor staan: hij had een verhaal te vertellen. Ik zag m’n aperitiefje in de kroeg de mist al ingaan. Samenzweerderig boog hij zich voorover. “Weet u, als de inspiratie er is, gaat het snel, dan schrijf ik het zó op. En ik loop over van inspiratie, ik heb zóveel ideeën!”
De meeste deed hij op tijdens zijn rondes, bekende hij. Ook als directeur van het bescheiden postkantoortje van mijn dorp ontkwam hij niet aan een dagelijkse bezorgronde door de nabije contreien. En dan had hij nog geluk: “Ik heb het ‘centre ville’, het dorp zelf.” Weliswaar met venijnige klimmetjes langs de steile straatjes, maar ’t was een kort rondje. Dat steevast eindigde in het café, zo tegen aperitieftijd. Daar noteerde hij dan besmuikt in enkele trefwoorden de mijmeringen en de ideeën die hij tijdens zijn rondgang had opgedaan. Voor later, als hij aan zijn grote roman ging beginnen. “Maar ja, de tijd hè, ik moet er de tijd voor zien te vinden.” Hij zuchtte diep.
Ik knikte begripvol. “Tja, als je een drukke baan en ook nog een druk privéleven hebt…”
Dat was het nou ook weer niet, maar z’n buren waren nogal luidruchtig, er kwam weleens een ‘copain’ langs, ook vrijgezel, “en ja, dan wist je het wel.” Nee, zo kon hij zich niet concentreren op zijn ‘magnum opus’.
Ik keek het geheel lege postkantoortje eens rond. Oké, de openingsuren waren zeer beknopt, maar hier zou je toch wel wat uurtjes ongestoord aan je schrijfambities kunnen toegeven in afwachting van mogelijke, maar hoogst onwaarschijnlijke klandizie. Leek me ideaal, een hutje op de hei biedt minder rust. Hij reageerde als door een ‘frelon‘ gestoken. “Ici!? Pendant le travail!? Jamais, madame!” Een ambtenaar in functie deed zoiets niet.
Ik begreep het. Tenminste, ik denk dat ik het begrijp. Stel je voor dat iemand in het café of een onverhoedse bezoeker van het postkantoortje hem zag tijdens het uitoefenen van zijn literaire aspiraties: de postdirecteur schrijft! En niet eens een brief! Hij zou meteen de risée van het dorp worden. Als hoogste postbeambte heb je status, ben je notabele. Net als de burgemeester en de notaris (die we niet hebben, een dokter trouwens ook niet) en de voorzitter van boules-vereniging. Maar ga je het ambitieuze schrijverspad op in dit gehucht van ‘quatre fois rien’, waar stugge boeren, stoer getatoeëerde bouwvakkers en jagersvolk de dienst uitmaken, dan moet je meteen wel met een dijk van een bestseller tevoorschijn komen om niet als watje weggezet te worden. Wég status. Dus droomt de postdirecteur voort, en stelt dat geschrijf nog éven uit. “We moesten het hier verder maar niet over hebben”, knipoogde hij vertrouwelijk, terwijl hij de dranger weer op de deur van zijn posthok liet vallen en mijn pakketje op de weegschaal legde.
“Hoe wilt u het versturen? Aangetekend?”
“Welnee, gewoon als pakketje.”
“Voor 40 centimes meer hebt u in elk geval ‘suivi’, kunt u volgen of het is aangekomen.”
“Doe maar”, zei ik gul.
Hij streek even goedkeurend over het pakje voor hij het in de postzak liet glijden.
Wij schrijvers begrepen elkaar.
Renée Vonk is hoofdredactrice van Côte&Provence. Ze is auteur van de autobiografische roman Opgestroopte mouwen (Kok, 2013) en van de verhalenbundels Kijk, Zuid-Frankrijk! (Grenzenloos 2015), Kijk, nog meer Zuid-Frankrijk (Grenzenloos 2016) en Kijk, meer dan ooit Zuid-Frankrijk (Grenzenloos, 2018). Ze woont in de Var